18270 |
slipjas |
frak:
frak (L163p Ottersum)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30217 |
slof |
slof:
slof (L163p Ottersum, ...
L163p Ottersum),
verzwaarde dorpel:
vǝrzwǭrdǝ dø̜rpǝl (L163p Ottersum)
|
De verdikking aan de onderdrempel van een schuifdeur waarin de onderrolsloten worden ingelaten. [N 55, 32b] || Houten blok dat op de moerbalk wordt aangebracht, wanneer twee standvinken boven elkaar dienen te worden geplaatst. De bovenste standvink wordt met een pen in de slof ingelaten. [N 54, 120b] || Hulpstuk dat over twee of meer ribben van de balklaag wordt aangebracht om het spantbeen te dragen. De slof wordt toegepast als de plaats van het gebint niet overeenkomt met de ligging van een zolderbalk of als de balklaag dwars ligt op de richting van het gebint. [N 54, 169a]
II-9
|
20501 |
slok |
slok:
sluk (L163p Ottersum)
|
slok, teug
III-2-3
|
17695 |
slokdarm |
slokdarm:
sloekdaerm (L163p Ottersum),
slokderm (L163p Ottersum),
slukdɛrm (L163p Ottersum)
|
slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] || Spierachtige buis die de keel met de maag verbindt. [N 28, 78]
II-1, III-1-1
|
18977 |
slons (slodder?) |
poesmoemel:
Wa ziede d¯r ónverzörgd uut, ge liekt wél ¯n poesmoemel
poesmoemel (L163p Ottersum),
slons:
Bïj die sló.ns is ¯t noojt ópgeruumd ien huus
sló.ns (L163p Ottersum),
vetdel:
Die vétdél is nog te vie.s um ân te vatte
vétdél (L163p Ottersum)
|
slons, slordige vrouw || slons, viespeuk || slonzige vrouw
III-1-4
|
29019 |
slordig, verkeerd naaien |
slecht naaien:
slɛxt nɛ̄jǝ (L163p Ottersum)
|
[N 62, 25; MW]
II-7
|
19894 |
slot |
slot:
slǫt (L163p Ottersum)
|
Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.]
II-9
|
30295 |
slotkant |
slotkant:
slǫtkānt (L163p Ottersum)
|
De zijde van de deur waar het slot is aangebracht. [N 55, 34b]
II-9
|
17577 |
sluik haar |
pemen:
peeme (L163p Ottersum)
|
recht, sluik haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17836 |
sluimeren |
doezelen:
dōēzele (L163p Ottersum)
|
sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|