e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slipjas frak: frak (Ottersum) jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] III-1-3
slof slof: slof (Ottersum, ... ), verzwaarde dorpel: vǝrzwǭrdǝ dø̜rpǝl (Ottersum) De verdikking aan de onderdrempel van een schuifdeur waarin de onderrolsloten worden ingelaten. [N 55, 32b] || Houten blok dat op de moerbalk wordt aangebracht, wanneer twee standvinken boven elkaar dienen te worden geplaatst. De bovenste standvink wordt met een pen in de slof ingelaten. [N 54, 120b] || Hulpstuk dat over twee of meer ribben van de balklaag wordt aangebracht om het spantbeen te dragen. De slof wordt toegepast als de plaats van het gebint niet overeenkomt met de ligging van een zolderbalk of als de balklaag dwars ligt op de richting van het gebint. [N 54, 169a] II-9
slok slok: sluk (Ottersum) slok, teug III-2-3
slokdarm slokdarm: sloekdaerm (Ottersum), slokderm (Ottersum), slukdɛrm (Ottersum) slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] || Spierachtige buis die de keel met de maag verbindt. [N 28, 78] II-1, III-1-1
slons (slodder?) poesmoemel: Wa ziede d¯r ónverzörgd uut, ge liekt wél ¯n poesmoemel  poesmoemel (Ottersum), slons: Bïj die sló.ns is ¯t noojt ópgeruumd ien huus  sló.ns (Ottersum), vetdel: Die vétdél is nog te vie.s um ân te vatte  vétdél (Ottersum) slons, slordige vrouw || slons, viespeuk || slonzige vrouw III-1-4
slordig, verkeerd naaien slecht naaien: slɛxt nɛ̄jǝ (Ottersum) [N 62, 25; MW] II-7
slot slot: slǫt (Ottersum) Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-9
slotkant slotkant: slǫtkānt (Ottersum) De zijde van de deur waar het slot is aangebracht. [N 55, 34b] II-9
sluik haar pemen: peeme (Ottersum) recht, sluik haar [N 10 (1961)] III-1-1
sluimeren doezelen: dōēzele (Ottersum) sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)] III-1-2