30469 |
smetlijn |
smettouw:
smɛttǫw (L163p Ottersum)
|
Een met een kleurstof ingesmeerd touw waarmee rechte lijnen kunnen worden afgetekend. Het strak gespannen touw wordt daartoe in het midden opgetild en vervolgens plotseling weer losgelaten. Zie ook het lemma 'Smetlijn' in de paragraaf over de leidekker, pag. 161 [N 67, 83b; monogr.; div.]
II-9
|
30423 |
smetplank |
smetplank:
smɛtplāŋk (L163p Ottersum)
|
Plank tegen de muur waaraan de trapleuning wordt bevestigd. [N 55, 139]
II-9
|
29227 |
smetten |
afsmetten:
afsmɛtǝ (L163p Ottersum)
|
Met een smetlijn een rechte lijn aftekenen. [N 67, 83a]
II-9
|
31987 |
smetten, afschrijven |
afschrijven:
afsxrīvǝ (L163p Ottersum)
|
Met behulp van de smetlijn een rechte lijn aftekenen op een te zagen boomstam of ander hout. Zie ook het lemma ɛsmettenɛ in Wld II.9, pag. 216.' [N 50, 21a; N 53, 204a; monogr.]
II-12
|
31988 |
smetter, afschrijver |
afschrijver:
afsxrīvǝr (L163p Ottersum)
|
De persoon die het werk van het smetten verricht. Zie ook het vorige lemma en het lemma ɛsmetlijnɛ.' [N 53, 204b]
II-12
|
27252 |
smid |
smid:
smet (L163p Ottersum
[(mv smējǝ)]
)
|
In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.]
II-11
|
31230 |
smidsbed |
haard:
hē̜rt (L163p Ottersum)
|
Het horizontale, van baksteen of ijzer vervaardigde werkvlak van een smidsvuurhaard waarin één of meer stookgaten zijn aangebracht. [N 33, 10; monogr.]
II-11
|
31231 |
smidsblaasbalg |
blaasbalk:
blǭs˱balǝk (L163p Ottersum)
|
Een werktuig om lucht aan te zuigen, samen te persen en vervolgens uit te blazen. In de smidse wordt het gebruikt om het vuur aan te wakkeren. Het bestaat uit een puntvormig uitlopende zak met twee of drie compartimenten of uit een tonvormige variant daarvan. Ook zijn er blaasbalgen met twee cilinders. De smidsblaasbalg wordt door middel van een trekmechanisme met de hand of de voet bediend. Zie ook afb. 8. [N 33, 11; N 33, 12a-12c; monogr.]
II-11
|
31192 |
smidse |
smis(se):
smējs (L163p Ottersum),
smēs (L163p Ottersum)
|
In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|
31174 |
smidsknecht |
knecht:
knɛ̄xt (L163p Ottersum)
|
Het woordtype voorslager (Q 2, Q 111) is specifiek van toepassing op een smidsknecht die met een voorhamer werkt. Zie ook de lemmata "voorhamer" en "voorslaan". [N 33, 3; monogr.]
II-11
|