28407 |
bijenkorf |
bijenkaar:
bejǝkǭr (L163p Ottersum)
|
Korf waar een imker bijen in houdt. Zie ook het lemma ɛbijenkorfɛ in wld II.6, pag. 9-11. Het materiaal uit dit lemma vormt een aanvulling daarop.' [N 40, 102; monogr.]
II-12
|
33088 |
bijgooier |
aansmijter:
ansmitǝr (L163p Ottersum)
|
De bijgooier is de tussenpersoon tussen de afsteker van de wagen en de tasser in de schuur. Zie de toelichtingen bij de lemma''s ''graan stapelen in de schuur'' (5.1.11) en ''afsteker'' (5.1.12). [N 15, 50; monogr.]
I-4
|
19689 |
bijkeuken, achterkeuken |
goot:
gø͂ͅt (L163p Ottersum)
|
ruimte van het boerenhuis achter de keuken waar gewassen werd, bijkeuken
III-2-1
|
25440 |
bijl waarmee men het slachtvee klooft |
bijl:
bil (L163p Ottersum)
|
Zie ook het lemma ''slachtbijl''. [N 28, 90; monogr.]
II-1
|
25368 |
bijl waarmee men het slachtvee verdooft |
aks:
aks (L163p Ottersum)
|
Om het slachtdier te verdoven geeft de slachter het dier een klap op de kop met de achterkant van de bijl. [N 28, 5a; N 28, 5b; N 28, 10c]
II-1
|
33213 |
bijzondere rieken, a. voerriek |
drankriek:
drāŋkrik (L163p Ottersum),
schupriek:
sxø̜prīk (L163p Ottersum)
|
Een riek met brede platte tanden, om voer uit de koeketel te scheppen. Zie ook de toelichting bij het lemma Aardappelriek, Algemeen. [N 18, 26a]
I-5
|
22704 |
bikkelen |
hilten:
heelse (L163p Ottersum)
|
Het betreft een spel, dat vroeger vaak en met zeer veel plezier door de meisjes werd gespeeld. Het is een behendigheidsspel dat gespeeld wordt met vier beentjes uit de hiel van een schaap, geit of rund - of daarop gelijkende voorwerpen van koper, lood of [N R (1968)]
III-3-2
|
17652 |
bil |
bats:
bats (L163p Ottersum)
|
Zie afbeelding 2.38. [JG 1b, 1c; N 8, 32.3, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|
21638 |
biljet van duizend gulden |
grote brief:
⁄n groote brīēf (L163p Ottersum)
|
1000 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21612 |
biljet van tien gulden |
tientje:
⁄n tientje (L163p Ottersum)
|
10 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|