33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkenshok:
vɛ̄rǝkǝshǫk (L163p Ottersum),
varkenshuis:
vɛ̄rǝkǝshys (L163p Ottersum),
varkenskouw:
vɛ̄rǝkǝskǫu̯ (L163p Ottersum),
varkensstallen:
vɛ̄rǝkǝsstɛl (L163p Ottersum)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
34368 |
varkenston |
drankkuip:
drāŋkkyp (L163p Ottersum),
drankton:
drǭŋkton (L163p Ottersum)
|
Ton om gekookt varkensvoer in te bewaren. Zie voor de benamingen van "varkensketel" het lemma ''varkensketel'' in wld I.6 (2.2.11). [N 18, 131; monogr.]
I-12
|
33393 |
varkenstrog |
varkensbak:
vɛrkǝs˱bak (L163p Ottersum)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
20646 |
varkensvet |
ongel:
oŋəl (L163p Ottersum),
smout:
smālt (L163p Ottersum)
|
reuzel || reuzel, smout
III-2-3
|
33396 |
varkenswei |
uitloop:
ytlōp (L163p Ottersum)
|
De met een houten schutting of prikkeldraad omheinde ruimte in de open lucht waar de varkens lopen. Vaak wordt de boomgaard als varkenswei gebruikt. [N 5A, 61a; N 76, 41a; A 10, 9e]
I-6
|
25385 |
vaste bloedmassa |
bloedader:
%%meervoud%%
blūtojǝrs (L163p Ottersum)
|
In het bloed zit de stof fibrine die het bloed doet stollen. Tijdens het kloppen van het bloed vormt deze stof een vaste, draderige massa om de vingers, het strootje of het houtje. [N 28, 18; monogr.]
II-1
|
18427 |
vaste boord |
boord:
boord (L163p Ottersum),
boordje:
börtje (L163p Ottersum)
|
Hoe noemt U: de boord [N 62 (1973)] || kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25395 |
vaste varkenshuid |
zwaard:
zwǭrt (L163p Ottersum)
|
De huid die op het varken vast bleef zitten. Woordtypen als "zwaard(s)", "zwaars", "zwoord", "zwoors" komen in de betekenis "harde rand van een snede spek" ook nog voor in een ander verband in het woordenboek. [N 28, 30; monogr.]
II-1
|
33363 |
vaste voer- en drinkbak |
hoge bak:
hōgǝ bak (L163p Ottersum),
koebak:
kubak (L163p Ottersum),
kuu̯bak (L163p Ottersum)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
22648 |
vastenavond |
vastelavond:
vasəloͅ.vənt (L163p Ottersum)
|
vastenavond [RND]
III-3-2
|