30740 |
vergulden |
vergulden:
vǝrgø̄ldǝ (L163p Ottersum)
|
Het bedekken van een oppervlak met een goudlaagje uit bladgoud of goudpoeder. [N 67, 81a]
II-9
|
30742 |
vergulden achter glas |
vergulden:
vǝrgø̄ldǝ (L163p Ottersum)
|
Met behulp van een goudlaagje aan de achterzijde van een glasruit een versiering aanbrengen. Daartoe wordt eerst met behulp van pauswerk de afbeelding op de niet te vergulden buitenzijde van de ruit opgebracht. Vervolgens wordt de omtrek van het doorgestuifde aan de binnenkant met een fijn biesje zwarte verf nagetrokken. Als kleefstof voor het bladgoud wordt blanke gelatine of vislijm gebruikt. Nadat het verguldsel is bevestigd, wordt er als bescherming tegen beschadigingen een verflaag over aangebracht. [N 67, 81c]
II-9
|
30675 |
verguldkussen |
goudkussen:
gǭltkøsǝ (L163p Ottersum)
|
Kussen dat men bij het vergulden gebruikt. Het bestaat doorgaans uit een rechthoekig plankje dat met kalfsleer is overtrokken en is opgevuld met paardehaar. Aan de achterzijde is een perkamenten kap aangebracht, die in opgevouwen toestand het kussen tegen vuilworden beschermt, en die, opgezet, verhindert, dat de blaadjes bladgoud, die op het kussen worden gesneden, wegwaaien. [N 67, 55b]
II-9
|
21660 |
verhogen |
opslaan:
opslaon (L163p Ottersum)
|
verhogen, iets in prijs ~ [opsteken? b.v. de eieren zijn opgestoken?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20364 |
verkering |
omgang:
umgang (L163p Ottersum),
zie umgang
umga.nk (L163p Ottersum)
|
verkering
III-2-2
|
20367 |
verkering hebben |
vrijen:
vrijje (L163p Ottersum)
|
vrijen
III-2-2
|
18002 |
verkleumd |
stijf:
stief van de kèlt (L163p Ottersum),
stèf van kéélt (L163p Ottersum)
|
verstijfd van kou [verkild] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
28948 |
verknippen, versnijden |
verknippen:
vǝrknepǝ (L163p Ottersum)
|
Door verkeerd knippen het te maken kledingstuk bederven. [N 62, 24; MW]
II-7
|
21685 |
verkwanselen |
verkoetelen:
verkōētele (L163p Ottersum)
|
Verkwanselen, op verachtelijke wijze verhandelen [vertuitelen, verkwanselen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
30376 |
verlaagd plafond |
loos plafond:
lōs plǝfon (L163p Ottersum)
|
Loze zoldering die wordt aangebracht om de hoogte van een vertrek te verminderen. [N 54, 148]
II-9
|