24305 |
bloedzuiger |
bloedzuiger:
WLD
bloedzūūger (L163p Ottersum),
teek:
tèèk (L163p Ottersum)
|
bloedzuiger || bloedzuiger [lok, echel, deegel, bloodiegel, -zuuker] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24470 |
bloei |
bloei:
blööj (L163p Ottersum)
|
bloei
III-4-3
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blø̜̄i̯ǝ (L163p Ottersum)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|
20718 |
bloem |
bloem:
bloem (L163p Ottersum),
blum (L163p Ottersum)
|
Bloem bestaat uit het inwendige van de korrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. In verband met het onderscheid tussen ''meel'' en ''bloem'' (zie de toelichting bij het lemma ''gemalen en gezuiverd graan'') zijn de opgaven die op het begrip "meel" duiden zoals roggemeel, tarwe, tarwemeel uit dit lemma overgebracht naar het lemma ''gemalen en gezuiverd graan''. Ten aanzien van het woordtype "patent" zij opgemerkt dat de patentbloem komt uit het hart van de meelkern wiens kleur mooi wit is (Schoep blz. 12). De graad van fijnheid wordt aangegeven door "0" (zero). Hoe meer zero''s, hoe fijner de bloem. [N 29, 15c; N 29, 14b; N 29, 14a; N 16, 80; N 29, 16] || Bloem van het meel (bloem, dons, blom, blons?) [N 16 (1962)]
II-1, III-2-3
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
bloem (L163p Ottersum),
blu.mə (L163p Ottersum)
|
bloem || bloemen [RND]
III-4-3
|
25543 |
bloem mengen |
ondereenzetten:
ōwndǝrɛnzętǝ (L163p Ottersum)
|
De verschillende soorten bloem die de bakker koopt, gaat hij mengen met het doel een zo goed mogelijk product te verkrijgen. Hij meleert de verschillende soorten bloem in bepaalde verhoudingen. Dit kan het beste gebeuren in de z.g.n. meleermachine. Men kan niet zo maar de verschillende bloemsoorten bij elkaar storten. Moet men met de hand mengen, dan is vereist de verschillende soorten eerst door elkaar te mengen. Stort men de bloem in de deegmachine , dan moet men deze enkele minuten laten draaien, waardoor men de soorten voldoende mengt (Schoep blz. 38)
II-1
|
25528 |
bloem van zeer harde, droge tarwekorrels |
patentbloem:
pǝtɛntblum (L163p Ottersum)
|
Over het algemeen kan men zeggen dat harde tarwe buitenlandse tarwe is en inlandse tarwe zachte (Schoep blz. 7). [N 29, 15a]
II-1
|
21107 |
bloemkool |
bloemkool:
bloemkool (L163p Ottersum, ...
L163p Ottersum),
blumko.l (L163p Ottersum)
|
bloemkool als gerecht [N Q (1966)] || bloemkool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
29576 |
bloempot |
bloembak:
blūmbak (L163p Ottersum),
bloempot:
blūmpǫt (L163p Ottersum),
cactuspot:
kaktøspǫt (L163p Ottersum
[(3 en 4 cm)]
),
drijfschaal:
drī̄fsxǭl (L163p Ottersum),
negen:
nē̜gǝ (L163p Ottersum
[(9 cm: voor geraniums)]
),
stekpot:
stɛkpǫt (L163p Ottersum
[(5 tot en met 7 cm)]
),
tulpenbakje:
tølǝpǝbɛkskǝ (L163p Ottersum)
|
Aarden pot voor bloemen. [N 49, 113a; N 49, 113b; N 49, 125a; L 32, 15a; monogr.]
II-8
|
31257 |
blok voor aambeeld of klein gereedschap |
klos:
klǫs (L163p Ottersum)
|
Het houten blok waarop aambeeld, speerhaken, staken etc. geplaatst worden. Het bestaat doorgaans uit het onderste, dikke gedeelte van de stam van een taaie boomsoort. Zie ook afb. 16. Bij de koperslager uit L 210 vormde het blok de basis voor de ezel, een aambeeldachtig hulpgereedschap dat bestond uit een soort stang waaraan aan één uiteinde een bolle of platte verhoging was aangebracht. In de bovenzijde van het blok waren gaten met verschillende diameters aangebracht die werden gebruikt wanneer in een metalen plaat een bol vlak moest worden geklopt. Vgl. ook de toelichtingen bij de lemmata "ezel" en "matrijs, holblok". Zie voor het woordtype knoer ook RhWb (IV) kol. 1069, s.v. ɛKnurzɛ: "knorriges Stück Holz, Baum-, Aststumpf, Wurzel, schwer spaltbar". De tussen haakjes geplaatste vormen zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma "aambeeld".' [N 33, 41; N 64, 32g; N 66, 13g; N 64, 32d; N 66, 13d; N 66, 5b; monogr.]
II-11
|