32499 |
bodemhout |
bodemwissen:
bǫjǝmwesǝ (L163p Ottersum)
|
Wissen waarmee men de bodem vlecht. [N 40, 48; monogr.]
II-12
|
29476 |
bodemplank |
pothuisplank:
pǫthysplāŋk (L163p Ottersum)
|
De ronde, losliggende plank met aan de onderzijde klampen die bij het draaien op de bovenste schijf van de draaischijf geplaatst wordt bij werkstukken die door hun vorm of grootte anders moeilijk verwijderd zouden kunnen worden. [N 49, 26b]
II-8
|
26452 |
bodemsel |
bodemsel:
bojmsǝl (L163p Ottersum)
|
Het uitgediepte gedeelte van het scherpsel. Het bodemsel bevindt zich tussen de maalkant en de velkant van de molensteen. Het woordtype zacht bodemsel verwijst ernaar dat bij kunststenen de kerven uit een harde stof zijn vervaardigd, terwijl het bodemsel is gevuld met een zachtere, gekleurde materie. [N O, 18k; Vds 186; Jan 205; Coe 187; Grof 222; A 42A, 33; N D, 9]
II-3
|
32498 |
bodemstekken |
bodemstokken:
bǫjǝmstø̜k (L163p Ottersum)
|
De wissen die in kruisvorm worden gelegd om de bodem van de mand te vormen. Zie ook afb. 269. [N 40, 42; N 40, 43; N 40, 46]
II-12
|
32982 |
boekweit |
boekweit:
bukǝnt (L163p Ottersum)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|
26631 |
boekweitdoppen |
boekweiten zemelen:
būkǝndǝ zemǝlǝ (L163p Ottersum)
|
Zemelen van boekweit. [JG 1b; N Q, 15; monogr.]
II-3
|
33316 |
boerderij, algemeen |
boerderij:
burdǝrii̯ (L163p Ottersum)
|
Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a]
I-6
|
20681 |
boerenkool |
boerenmoes:
boer(e)moe.s (L163p Ottersum),
boeremoes (L163p Ottersum),
boeremōēs (L163p Ottersum, ...
L163p Ottersum),
burə mu‧s (L163p Ottersum),
burəmūs (L163p Ottersum),
Syst. WBD
boeremōēs (L163p Ottersum),
boermoes:
burmūs (L163p Ottersum),
hofmoes:
hofmoe(.)s (L163p Ottersum),
hoͅfmus (L163p Ottersum),
hoͅfmūs (L163p Ottersum)
|
[N Q (1966)]boerenkool || Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)] || boerenkool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
20682 |
boerenkoolstamppot |
boerenmoes:
boeremōēs (L163p Ottersum),
boerenmoesstamppot:
Syst. WBD
boeremōēsstampot (L163p Ottersum)
|
Stamppot van aardappelen en boerenkool [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20728 |
boerenvlaai |
vlaai:
Syst. WBD
vlaaj (L163p Ottersum)
|
Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|