e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

Gevonden: 4473
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dom stom: Da is ¯n stómme fowt De mó.nde bleeve stóm Stóm vé.rke, da ge ziet Stóm van verdrie.t zat ze dor Da is ¯t stómst wa ge kunt doe.n  stóm (Ottersum) dom, stom III-1-4
domme man blaaspijp: Gïj hèt ¯t wèr verkeerd gedaon, blaospie.p da ge ziet  blaospie.p (Ottersum), dibbes: cf. Vd s.v. "dibbes"; Ló.mpen dubbes da ge ziet  dubbes (Ottersum), dode: (van : dode, dooie?) Ge hèt de knöpsgatter én de verkeerde ka.nt gezèt, dojjer  dojjer (Ottersum), uil: Wa ziede toch ennen uul  uul (Ottersum), uilskuiken: Da uulskuuke had ör brood vergèète  uulskuuke (Ottersum) dommerik || slomerik, dommerik || stomkop || sul, stommerik || uilskuiken, dommerik III-1-4
domme vrouw doos: Mötte die kleer zien; wat ¯n doos  doos (Ottersum) slome, domme vrouw III-1-4
dommekracht winde: wīn (Ottersum) Werktuig om zware voorwerpen op te tillen. Het bestaat uit een zware kast, waarin een getande stang met haak door middel van een zwengel omhoog en omlaag kan worden bewogen. De dommekracht wordt onder het op te heffen voorwerp geplaatst. Zie ook afb. 3. [N 33, 219] II-11
donderen hommelen: hómmele (Ottersum) donderen [hommelen] [N 22 (1963)] III-4-4
donderkruid donderkruid: dónderkruut (Ottersum) donderkruid (Inula vulgaris), weinig voorkomende samengesteldbloemige plant die 90 cm hoog kan worden, met langwerpige ronde bladeren en lichtbruin getinte bloemhoofdjes [N 37 (1971)] III-4-3
donderwolk de hommel bloeit: WNT sv BLOEIEN, sub 5e  de hómmel blööjt (Ottersum), schoerenkop: schoe.rekop (Ottersum), schoerenkoppen: schōēreköp (Ottersum) onweerswolk || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)] III-4-4
donderx donder: dónder (Ottersum), hommel: hómmel (Ottersum) donder [N 22 (1963)] III-4-4
donker worden, duisteren avonden: ⁄t aovent (Ottersum) schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)] III-4-4
donker, duisterx donker: doonker (Ottersum, ... ), dónker (Ottersum), duister: duuster (Ottersum, ... ), helsduister: Nèvve dieje wèg stôn gèn lichtpööl; dor is t s aoves hèlsduuster.  hèls(en)duuster (Ottersum) aardedonker || donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)] III-4-4