22066 |
drinkbak |
drinkbak:
drēŋk˱bak (L163p Ottersum)
|
Aarden pot met openingen, waar duiven of andere vogels uit drinken. [N 49, 120c]
II-8
|
33366 |
drinkbak voor de koeien |
sopton:
sǫpton (L163p Ottersum)
|
Uit een aantal benamingen wordt niet duidelijk om welke soort van drinkbak het gaat: los of vast, ouderwets of modern. Andere benamingen geven aan uit welk materiaal de bak vervaardigd is. [L 38, 33; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
34333 |
drinken bij de zeug |
klokken:
klukǝ (L163p Ottersum),
trekken:
trɛkǝ (L163p Ottersum)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|
19574 |
drinkglas |
glas:
glas (L163p Ottersum)
|
glas
III-2-1
|
19562 |
drinkglas met voet |
bierglas:
bierglas (L163p Ottersum),
schopje:
sxøͅpkə (L163p Ottersum),
schopjesglas:
sxøͅpkəs˃glas (L163p Ottersum)
|
drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)] || glas op voetje
III-2-1
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
drink:
drēŋk (L163p Ottersum),
kolk:
kǫlk (L163p Ottersum),
waterkuil:
wǭtǝrkyl (L163p Ottersum),
weterkuil:
wętǝrkyl (L163p Ottersum),
zuipgat:
zypgat (L163p Ottersum)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
33701 |
droge plekken in moeras |
leemkop:
leemkop (L163p Ottersum)
|
Hoger gelegen, droge plekken in een moerasgebied. [N 27, 21a; R 3, 9]
I-8
|
30580 |
droge verfstoffen |
bruine oker:
brȳnǝ okǝr (L163p Ottersum),
chromaatblauw:
kromātblǫw (L163p Ottersum),
chromaatgeel:
kromāt˲gē̜l (L163p Ottersum),
dodekop:
dōjǝkop (L163p Ottersum),
droge verf:
drø̄gǝ vɛ̄rǝf (L163p Ottersum),
gebrande amber:
gǝbrāndǝ ombǝr (L163p Ottersum),
gele oker:
gē̜lǝ ōkǝr (L163p Ottersum),
ijzermenie:
izǝrmēni (L163p Ottersum),
kalkgeel:
kalǝk˲gē̜l (L163p Ottersum),
kalkgroen:
kalǝk˲grȳn (L163p Ottersum),
kasselse aarde:
kasǝlsǝ ē̜rt (L163p Ottersum),
kindjesgeel:
kīntjǝs˲gē̜l (L163p Ottersum),
kobaltblauw:
kobalt˱blǫw (L163p Ottersum),
koningsblauw:
kø̄neŋs˱blǫw (L163p Ottersum),
loodmenie:
lōtmēni (L163p Ottersum),
ongebrande amber:
ongǝbrāndǝ ombǝr (L163p Ottersum),
parijs blauw:
parīs˱ blǫw (L163p Ottersum),
rijtuigenzwart:
rejtȳgǝzwart (L163p Ottersum),
schijtgeel:
sxit˲gē̜l (L163p Ottersum),
signaalrood:
senjālrōt (L163p Ottersum),
staalblauw:
stǭlblǫw (L163p Ottersum),
ultramarijnblauw:
øltramaręjnblǫw (L163p Ottersum),
vermiljoen:
vɛrmeljun (L163p Ottersum),
zinkgroen:
zēŋk˲grȳn (L163p Ottersum),
zwartsel:
zwartsǝl (L163p Ottersum)
|
De poedervormige, kleurgevende bestanddelen van een verf. In dit lemma zijn de benamingen voor een aantal droge verfstoffen waarmee men vroeger zelf verf maakte, bijeengeplaatst. Rubriek A bevat algemene benamingen voor droge verfstoffen, terwijl onder B tot en met H de termen voor respectievelijk witte, gele, rode, blauwe, groene, bruine en zwarte verfstoffen zijn opgenomen. Droge verfstoffen werden in L 330 bewaard in 'laden' ('lājǝ'), 'trommels' ('trǫmǝls'), 'bussen' ('bø̜sǝ') en 'doosjes' ('dø̄skǝs'), in K 353 in 'vaatjes' ('v'tjǝs'), in Q 113 in 'blikken bussen' ('blekǝ bøs'), in L 328 in 'blikken bussen' ('blekǝ bø̜s'), in Q 121 in een 'blikken doos' ('blē̜xǝ duǝs'), in L 163 in 'tonnen' ('tonǝ'), in L 267 in 'tonnetjes' ('tø̜nkǝs') en 'houten kistjes' ('hǫwtǝ kesjǝs'), in Q 71 in 'houten bakjes' ('hōtǝn b'kskǝs'), in Q 203 in 'houten tonnetjes' ('hǭtǝ tønǝkǝs'), in Q 113 in 'houten tonnen' ('hōtǝ tǫnǝ'), in P 219 in een 'verfton' ('v'rǝftǫn'), en in L 414 in een 'papieren buil' ('papīrǝ bø̜jl'). [N 67, 1a; N 67, 1b; N 67, 2; N 67, 5-9; monogr.]
II-9
|
32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
aandrogen:
āndrø̜̄gǝ (L163p Ottersum),
drogen:
drøgǝ (L163p Ottersum)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|
20507 |
dronkaard |
drankmolen:
drāŋkmø̄lə (L163p Ottersum),
drankorgel:
drāŋk˂øͅrgəl (L163p Ottersum),
proeverd:
pry(3)̄vərt (L163p Ottersum),
zuipkont:
zypkōnt (L163p Ottersum),
zuiplap:
zyplap (L163p Ottersum),
zuipnikkel:
zypnekəl (L163p Ottersum)
|
drinkebroer || drinker || drinker, iemand die veel drinkt || zuiplap
III-2-3
|