e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

Gevonden: 3105
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoofdluis luis: loes (Overpelt) luis [Willems (1885)] III-4-2
hoofdpijn koppijn: koppijng (Overpelt), kopɛ.in (Overpelt), koͅppijn (Overpelt) Hoofdpijn. Ik heb hoofdpijn. [Lk 05 (1955)] || ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)] III-1-2
hoofdplaat pandoek: pandu ̞k (Overpelt  [(ijzeren plaat van de schalm)]  ) De hoofd- of zijplaat, ook wel tegenzool of grondweerplaat genoemd, is een terzijde van de ploegzool aangebrachte ijzeren plaat, die niet alleen als versterking van de ploegzool dient, maar ook en vooral de wand van de voor moet glad strijken om te verhinderen dat deze afbrokkelt en er aarde in de ruimte van het ploeglichaam valt. Soms stond deze plaat van boven in verbinding met de ploegboom. Sommige van de onderstaande termen worden ook in het lemma PLOEGBOOMBESLAG aangetroffen. Ze lijken vooral op de versterking van de poegzool te wijzen. I-1
hoofdstel kopstuk: kǫpstøk (Overpelt) Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.] I-10
hoog tijd hoog tijd: hoegtied (Overpelt), hoeëg tied (Overpelt) Het is hoogtijd (dat we gaan). [ZND 27 (1938)] III-3-3
hoogdag hoogdag: do zien vier hoegdaag (Overpelt), doa zien vier hoeëgdagen (Overpelt) Zeg in dialect: Er zijn vier hoogdagen (grote feestdagen). [ZND 27 (1938)] III-3-3
hoogmis hoogmis: də hu.əchmɛs (Overpelt), hoͅmis (Overpelt) Hoe heet de gezongen mis van de zondag? [ZND 38 (1942)] || hoogmis [RND] III-3-3
hoogsel hoogsel: høxsǝl (Overpelt), hoogsels: høxsǝls (Overpelt) Rechtopstaande plank die op de zijwand bevestigd wordt om deze zijwand hoger te maken en zo de laadruimte te vergroten. Het woordtype steekhoogsel duidt een plank aan die boven op de zijleest gezet wordt als extra verhoging. [N 17, 34 + 40 + add; N 18, 99; N G, 60g; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 26, 1 + add, monogr.] I-13
hoogte in een akker berg: bɛ̄rx (Overpelt), heuvel: hø̄vǝl (Overpelt) Verhoging in een akker of hoger gelegen stuk grond. [N 11, 3b; N 11A, 130a; monogr.] I-8
hooi hooi: hūi (Overpelt), hūi̯ (Overpelt), hūǝi̯ (Overpelt) Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s] I-3