e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huis, woning huis: hūs (Overpelt, ... ) huis [ZND 34 (1940)], [ZND A2 (1940sq)] III-2-1
huisakker huisveld: hǫu̯svɛlt (Overpelt) Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.] I-8
huisjesslak slak: sleͅk (Overpelt) huisjesslak [ZND B2 (1940sq)] III-4-2
huismus, mus mus: muesschen mv. (Overpelt), mus (Overpelt), møsən mv. (Overpelt), møͅs (Overpelt), zjiers: zjiers (Overpelt), žirs (Overpelt), žiržən mv. (Overpelt, ... ) huismus || huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)] || mus [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 43 (1943)] III-4-1
huisvlieg, vlieg vlieg: vlieg (Overpelt) vlieg [Willems (1885)] III-4-2
huisweide dries: dris (Overpelt), groes: grui̯s (Overpelt) I-7
huiszwaluw huiszwaluw: huiszwaluw (gew.uitspr.) (Overpelt), nonnetjeszwalft: nonnekeszwalleft (Overpelt), zwaluw: zwalyw (Overpelt) huiszwaluw || huiszwaluw (12,5 helemaal wit van onder; witte stuit; kleinest buiten tegen een woning of kerk [N 09 (1961)] III-4-1
huiveren bibberen: bebərə (Overpelt), bebərən vānə kāu (Overpelt), bibbere (Overpelt), bibbere van de schrik (Overpelt), bibberen (Overpelt, ... ) Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)] || huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)] III-1-2
huiverig bibberig: bebərex (Overpelt) huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)] III-1-2
huivering bibber: ənə bebər (Overpelt) huivering [gril] [N 10 (1961)] III-1-2