33030 |
inkappen, eerste slagen maken met de zicht |
aanmaaien:
ǭǝn[maaien] (L314p Overpelt),
inmaaien:
ęi̯n[maaien] (L314p Overpelt),
voormaaien:
vø̄r[maaien] (L314p Overpelt)
|
De eerste slagen met de zicht maken in een aan te maaien akker en tevens het uitvoeren van de "eerste fase" van de zichtbehandeling; zie de algemene toelichting van deze paragraaf. De terminologie wordt soms ook gebruikt voor het maken van de eerste gang voor de maaimachine; dit wordt uitdrukkelijk vermeld in K 316, L 270, 294, 320c, 355, 360, 372, 419, 420, 432, P 186, Q 99*, 121c, 197, 197a. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [maaien], zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3. [N 15, 16j; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 23, 16.2; L 48, 32.2; Lu 1, 16.1a; monogr.; add. uit N 15, 16f]
I-4
|
21687 |
inkomsten |
inbeur:
ps. omgespeld volgens IPA.
ēͅnbør (L314p Overpelt)
|
inkomsten, de ontvangsten, het inkomen [inkomende, inbeur?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21691 |
inkopen gaan doen op de markt |
markten:
ps. omgespeld volgens IPA.
meͅrətə(n) (L314p Overpelt)
|
inkopen gaan doen op de markt [markten, merten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21498 |
inkt |
inkt:
dɛ is blouwə ĭnk (L314p Overpelt)
|
Blauwe inkt. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21414 |
inktpot |
inktpot:
inktpot (L314p Overpelt)
|
inktpot [ZND 45 (1946)]
III-3-1
|
26785 |
inkuilen |
begraven:
bǝgrā.vǝn (L314p Overpelt),
graven:
grā.vǝn (L314p Overpelt),
in de kuil doen:
en dǝ kul du.n (L314p Overpelt),
inkuilen:
ēŋkule (L314p Overpelt)
|
De aardappelen worden met de slagkar van het veld naar de boerderij vervoerd en daar op een droge plaats voorlopig opgeslagen om uit te wasemen. Vroeger gebeurde dit in de kelder onder de bakoven (zie aflevering I.6 over de bedrijfsgebouwen van de boerderij). Tegen de winter worden de aardappelen ingekuild, dat wil zeggen in een aardappelkuil of -groeve gestort. De algemene benamingen voor deze handeling staan in dit lemma bijeen. Zie verder het lemma Aardappelkuil, -Groef. [N 12, 28; JG 1a, 1b; S 16; monogr.; add. uit N 12, 29; L 1, a-m; S 19]
I-5
|
33182 |
inleggen (in een voor) |
inzetten:
ęi̯nzętǝ (L314p Overpelt),
zetten:
zętǝ (L314p Overpelt)
|
Voor de fonetische documentatie van de typen poten en planten zie het lemma Poten; het verspreidingsgebied van zetten in dit lemma komt niet overeen met dat in het lemma Poten; het type is hier dan ook gedocumenteerd. [N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
21650 |
inmijner? (wbd) |
strooien man:
ps. omgespeld volgens IPA.
strujə ma͂n (L314p Overpelt)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: scheldwoorden of misprijzende woorden kent uw dialect voor een weinig koopkrachtig en onbetrouwbaar koopman [kremmer, toesser, ruilebuiter, voorsnijer?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25607 |
inschieten |
inschieten:
ensxitǝn (L314p Overpelt),
inschieten (L314p Overpelt),
ēnsxitǝn (L314p Overpelt)
|
Het deegbrood in de oven plaatsen. Een bij het werkwoord opgegeven object "brood", "deeg" e.d. wordt niet gedocumenteerd evenmin de bepaling "in de oven". [N 29, 45a; L 40, 13b; N 29, 30b; monogr.; OB 2, 2d]
II-1
|
25236 |
inslaan, van de bliksem gezegd |
inslaan:
inslaan (L314p Overpelt),
’t is ingeslagen (L314p Overpelt)
|
inslaan, gezegd van de bliksem [afvellen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|