e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kinketting kinketting: kenkęteŋ (Overpelt) Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.] I-10
kinkhoest kiekhoest: kīkhust (Overpelt) kinkhoest [ZND B1 (1940sq)] III-1-2
kinnebak kinnebak: kenəbak (Overpelt) kinnebak [N 10b (1961)] III-1-1
kinriem neusriem: nø̄srīm (Overpelt) Verlenging van de neusriem die onder de kin van het paard doorloopt. [N 13, 24] I-10
kipkap kipkap: Syst. Frings  kepkap (Overpelt) Kleine blokjes vlees, gesneden uit hart, nieren en ander binnenvlees (kipkap, kluisters?) [N 16 (1962)] III-2-3
kippen hennen: henǝ (Overpelt), henǝn (Overpelt), kiekens: kī.kǝs (Overpelt) De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.] I-12
kippen -kinderwoord kuikens: (enk)  kyi̯kǝ (Overpelt), sjoekjes: šukskǝs (Overpelt) [N 19, 38; monogr.] I-12
kippen -werkwoord kippen: kepǝ (Overpelt) De eierschaal doorprikken, zich uit de eierschaal bevrijden, gezegd van kuikens in het ei. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
kippen, storten kappen: kapǝn (Overpelt) Het ontladen van een kipkar door de bak te doen kantelen. Dit gebeurt door het balkje voor de bak, dat deze vastzet (de zgn. sluitstok) weg te nemen, en het paard de kar achteruit te laten stoten. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10
kippenborst hennenborst: henəbōrst (Overpelt), henəboͅrst (Overpelt) borstbeen: vooruitstekend borstbeen [kiepeboorst, kiekeborst] [N 10 (1961)] III-1-2