e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
krampig (het heeft) krampen: krampǝn (Overpelt) Gezegd van een paard dat kramp in de benen heeft. Vooral als de paarden een tijdje gestaan hebben, zijn ze erg stijf in de achterpoten. Het paard gaat als een haan. Zie ook het lemma ''hanetred'' (7.29). [N 8, 94c] I-9
kramsvogel tjakker: tjakker (Overpelt), tʔakər (Overpelt) kramsvogel || kramsvogel (25 groter dan koperwiek [021]; vaak in diens gezelschap; heeft grijze kop en stuit; ook alleen wintervogel; roep [tjak-tjak-tjak] [N 09 (1961)] III-4-1
krant gazet (<fr.): gazet (Overpelt), gezät (Overpelt) krant [ZND 17 (1935)] III-3-1
kreeft kreeft: krift (Overpelt), ook in ZND 28, 048  kreeft (Overpelt) kreeft [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] III-2-3
krekel krieker: krieker (Overpelt) krekel [Willems (1885)] III-4-2
krentenbol krentenbol: Syst. Frings  krentəbōͅ.l (Overpelt) Krentenbroodje, krentenbol (krintenbol, briosj, krennee, krennie?) [N 16 (1962)] III-2-3
krentenbrood krentenmik: Syst. Frings  krentəmek (Overpelt), rozijnenmik: verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  rozijnemik (Overpelt) krentenbrood [ZND 28 (1938)] || Krentenbrood (krintemik, kramiek, beezenbrood, rezienemik, lippert, pruukesweg?) [N 16 (1962)] III-2-3
kreunen van de pijn schreeuwen: schruuwde (Overpelt) hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)] III-1-2
kreupel zijn (het is/staat) kreupel: krø̄pǝl (Overpelt) [JG 1a; N 8, 62k en 94f] I-9
kribbebijter kribbijter: krøbī.tǝr (Overpelt) Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52] I-9