32246 |
kuiper |
kuiper:
kȳpǝr (L314p Overpelt)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
32624 |
kunstmest |
chimique:
šǝmik (L314p Overpelt),
kunstmest:
kønst[mest] (L314p Overpelt),
vreemd mest:
vrimt [mest] (L314p Overpelt),
vrymt [mest] (L314p Overpelt)
|
Onder kunstmest worden meststoffen verstaan, die - anders dan stalmest, compost, groenmest, gier e.d. - geen organische stoffen bevatten, maar kunstmatig, langs chemische weg bereid zijn. Van de opgesomde woordtypen lijken de meervoudsvormen de veelheid van kunstmestsoorten tot uitdrukking te brengen. Of en waar de woordtypen vette(n) en vreemde vette(n) als enkelvouds- dan wel als meervoudsvormen moeten worden opgevat, kon uit het materiaal niet worden opgemaakt. Met de typen gemengelde stoffen en alle mest ondereen wordt wellicht de zgn. mengmest of samengestelde kunstmest bedoeld, waarin zowel N (stikstof), als P (fosfor) en K (kali) voorkomen. Voorzover met een kunstmestterm uit deze opsomming een bepaalde soort kunstmest wordt (werd) aangeduid, is daarvan achter het nummer van de betreffende plaats melding gemaakt. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2b - 4, 8; JG 2c; N 11, 23 + 24; N 11A, 61; N P, 9 + 10]
I-1
|
32627 |
kunstmest strooien |
(kunstmest) zaaien:
zɛ̄i̯ǝ(n) (L314p Overpelt)
|
Het strooien van kunstmest over het land gebeurt met de hand of met een machine. Voor beide zijn de benamingen meestal identiek. Slechts waar er voor het strooien met de hand en het machinaal strooien verschillende benamingen bestaan, wordt dit in het lemma aangegeven door "met de hand", resp. "machinaal" achter het plaatsnummer. [N 11, 24; N 11A, 63a + 64a + 65a; N P, 10a + b; JG 1b add.]
I-1
|
33950 |
kussenleder |
leer:
lē̜r (L314p Overpelt)
|
Leren bekleding van de haamkussens. [N 13, 4; N 36, 17]
I-10
|
19632 |
kussensloop |
kussentreksel:
køͅsəntreͅksəl (L314p Overpelt)
|
een kussensloop (van een hoofdkussen) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
33842 |
kwaadaardig roepen |
bulderen:
bøldǝrǝn (L314p Overpelt)
|
[N 8, 47 en 67]
I-9
|
19314 |
kwaadspreekster |
kwaaitong:
koj tong (L314p Overpelt)
|
vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)]
III-1-4
|
24341 |
kwaken |
kweken:
kwē̜kǝn (L314p Overpelt)
|
Roepen, gezegd van de eenden. [L 37, 8b]
I-12
|
19104 |
kwalijk nemen |
het slecht opnemen:
ook materiaal znd 29, 19
slecht (opnemen) (L314p Overpelt)
|
kwalijk [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24201 |
kwartel |
kwakkel:
kwakkel (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt,
L314p Overpelt),
kwartel:
kwartel (L314p Overpelt),
kwartəl (L314p Overpelt)
|
kwartel [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwartel (18 kleine uitgave van patrijs [098], wat anders gekleurd en nu veel zeldzamer; zomervogel; vroeger erg geliefd vanwege de roep [kwik, wik-wik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|