21514 |
bekeuren |
proces maken:
prosɛs makən (L314p Overpelt)
|
beboeten [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21684 |
bekostigen? |
bekostigen:
ps. omgespeld volgens IPA. Boven de "oe:"(omgespeld: ›) staat nog een soort ´; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen en heb alleen de "oe: omgespeld.
bəkø͂ͅ⁄stegə (L314p Overpelt)
|
Betekenis en uitspraak van: het werkwoord bekostigen = betalen, b.v. "dat kan ik niet bekostigen? [bekostigen, beköstigen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33960 |
bellen aan het haam |
belletjes:
bɛlǝkǝs (L314p Overpelt)
|
Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.]
I-10
|
33945 |
bellen aan het hoofdstel |
belletjes:
bɛlǝkǝs (L314p Overpelt),
klongelen:
(enk)
klǫŋǝl (L314p Overpelt)
|
Soms kunnen er aan een hoofdstel bellen bevestigd worden, maar meestal gebeurt dat niet bij boerenpaarden. [N 13, 39]
I-10
|
23199 |
beloken pasen |
beloken pasen:
beloken paoschen (L314p Overpelt),
blôkə pōͅəschen (L314p Overpelt)
|
Beloken Pasen (zondag na Pasen). [ZND 17 (1935)]
III-3-3
|
32572 |
bemesten |
mesten:
mē̜stǝn (L314p Overpelt),
mę.stǝ (L314p Overpelt)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|
25103 |
benauwd en vochtig weer |
laf (weer):
laf (L314p Overpelt),
mottig (weer):
mottig (L314p Overpelt),
zwoel (weer):
zwoel (L314p Overpelt)
|
warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)] || zwoel [ZND 08 (1925)] || zwoel, drukkend warm (mof, smoel) [ZND B2 (1940sq)]
III-4-4
|
17672 |
benen (spotnamen) |
poten:
py(3)̄t (L314p Overpelt),
pyət (L314p Overpelt),
stokken:
stäkər (L314p Overpelt)
|
benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17860 |
bengelen |
bommelen:
bomələn (L314p Overpelt)
|
bengelen [ZND B2 (1940sq)]
III-1-2
|
30190 |
bepleisteren |
lemen:
lęmǝ (L314p Overpelt)
|
De gevlochten vulling van een vak of wand met leemspecie bestrijken. In L 320a gebeurde het 'bezetten' met leem, kalk en haren die door de kapper bijeengespaard waren. Het aanbrengen van de leem werd in Q 121 door de 'leemklener' ('lēmklęǝnǝr') gedaan, in Q 96a en Q 96c door de 'plakker' ('pl'kǝr'). Zie voor het woordtype '(be)klenen' ook RhWb IV, kol. 705 s.v. 'klennen ii': ø̄Lehm in die Gefachwand schmieren, plästern.ø̄ Het woordtype 'spervelen' (Q 30) is een afleiding van het woord 'spervel', de benaming voor een rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat dat wordt gebruikt bij het bepleisteren van muren. Zie ook het lemma 'Speciebord'. [S 21; L 1a-m; N 4A, 53h; N F, 56d; N 31, 45c; monogr.]
II-9
|