e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

Gevonden: 3105
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bekeuren proces maken: prosɛs makən (Overpelt) beboeten [ZND 36 (1941)] III-3-1
bekostigen? bekostigen: ps. omgespeld volgens IPA. Boven de "oe:"(omgespeld: ›) staat nog een soort ´; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen en heb alleen de "oe: omgespeld.  bəkø͂ͅ⁄stegə (Overpelt) Betekenis en uitspraak van: het werkwoord bekostigen = betalen, b.v. "dat kan ik niet bekostigen? [bekostigen, beköstigen?] [N 21 (1963)] III-3-1
bellen aan het haam belletjes: bɛlǝkǝs (Overpelt) Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.] I-10
bellen aan het hoofdstel belletjes: bɛlǝkǝs (Overpelt), klongelen: (enk)  klǫŋǝl (Overpelt) Soms kunnen er aan een hoofdstel bellen bevestigd worden, maar meestal gebeurt dat niet bij boerenpaarden. [N 13, 39] I-10
beloken pasen beloken pasen: beloken paoschen (Overpelt), blôkə pōͅəschen (Overpelt) Beloken Pasen (zondag na Pasen). [ZND 17 (1935)] III-3-3
bemesten mesten: mē̜stǝn (Overpelt), mę.stǝ (Overpelt) De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.] I-1
benauwd en vochtig weer laf (weer): laf (Overpelt), mottig (weer): mottig (Overpelt), zwoel (weer): zwoel (Overpelt) warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)] || zwoel [ZND 08 (1925)] || zwoel, drukkend warm (mof, smoel) [ZND B2 (1940sq)] III-4-4
benen (spotnamen) poten: py(3)̄t (Overpelt), pyət (Overpelt), stokken: stäkər (Overpelt) benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)] III-1-1
bengelen bommelen: bomələn (Overpelt) bengelen [ZND B2 (1940sq)] III-1-2
bepleisteren lemen: lęmǝ (Overpelt) De gevlochten vulling van een vak of wand met leemspecie bestrijken. In L 320a gebeurde het 'bezetten' met leem, kalk en haren die door de kapper bijeengespaard waren. Het aanbrengen van de leem werd in Q 121 door de 'leemklener' ('lēmklęǝnǝr') gedaan, in Q 96a en Q 96c door de 'plakker' ('pl'kǝr'). Zie voor het woordtype '(be)klenen' ook RhWb IV, kol. 705 s.v. 'klennen ii': ø̄Lehm in die Gefachwand schmieren, plästern.ø̄ Het woordtype 'spervelen' (Q 30) is een afleiding van het woord 'spervel', de benaming voor een rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat dat wordt gebruikt bij het bepleisteren van muren. Zie ook het lemma 'Speciebord'. [S 21; L 1a-m; N 4A, 53h; N F, 56d; N 31, 45c; monogr.] II-9