21585 |
mevrouw |
madam (<fr.):
Pit gɛft Mədam is en schōͅn hantjə (L314p Overpelt),
madammetje (<fr.):
hɛri gɛft mədaməkə i sXuən hɛnəkə (L314p Overpelt)
|
Piet (Arie), geef madame nu eens een schoon handje [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
20123 |
miauwen |
miauwen:
miau.wə (L314p Overpelt)
|
miauwen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24901 |
middag (s middags) |
middag:
medəx (L314p Overpelt),
midax (L314p Overpelt),
middəg (L314p Overpelt)
|
middag [RND], [ZND 38 (1942)], [ZND A2 (1940sq)]
III-4-4
|
17838 |
middagdutje |
onderstond:
oͅndərstōnt (L314p Overpelt)
|
middagslaapje [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
20573 |
middagmaal |
middag, de -:
middag (L314p Overpelt),
middageten:
middigɛten (L314p Overpelt)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 12 uur [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: middag [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
22478 |
middelste kegel |
middenste:
middeste (L314p Overpelt)
|
Hoe heet de middelste kegel in het kegelspel? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
34598 |
middelste rongblok |
pulm:
pølǝm (L314p Overpelt)
|
Middelste van de drie rongblokken van een hoogkar of een wagen. De woordtypen pulm, pulf, pulver, pulp en pul staan voor een specifiek rongblok, dat ter versteviging diende en geen rongen had. In het materiaal kwamen vaak benamingen voor die ook bij het meer algemene "rongblok" gegeven waren. Vanwege hun algemene karakter zijn die hier niet meer opgenomen. [N 17, 13b + 44h; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b]
I-13
|
33785 |
middendeel van het paard |
lijf:
lī.f (L314p Overpelt),
pens:
pɛns (L314p Overpelt)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
31586 |
middennaafbanden |
dombanden:
dombɛ̄n (L314p Overpelt)
|
De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.]
II-11
|
24352 |
mier |
muurzeik:
morseik (L314p Overpelt),
morzeik (L314p Overpelt),
moͅrsɛjkən (L314p Overpelt),
ook in ZND 08, 152a
morzeik (L314p Overpelt)
|
mier [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND B2 (1940sq)]
III-4-2
|