e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opstaan allez-jop: alę jǫp (Overpelt) Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j] I-10
opstapelen van graanzakken ophopen: ǫphypǝ (Overpelt), ǫphø̜i̯ǝpǝ (Overpelt) Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24] I-4
opsteken van de schoven opsteken: ǫpstē̜.kǝ (Overpelt) Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
opsteker opsteker: ǫpstē̜kǝr (Overpelt, ... ) Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] || Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a] I-3, I-4
optasser aanpakker: ǭǝnpakǝr (Overpelt), lader: lǭi̯ǝr (Overpelt) Degene die, staande op de kar, het hooi van de opsteker aanneemt en het er opstapelt. [N 14, 121b; A 34, 3b] I-3
optilbaar hek poort: port (Overpelt) Het niet draaiend maar uitneembaar hek aan de ingang van een wei. [N 14, 68b; A 25, 5e; monogr.] I-8
optillen heffen: həfən (Overpelt), opheffen: its oͅphøfən (Overpelt), òphøfə (Overpelt) iets opheffen (tillen) [ZND B2 (1940sq)] || opheffen, tillen [ZND A1 (1940sq)] || optillen [RND] III-1-2
optuigen aandoen: ǭndū.n (Overpelt), aankleden: ǫǝnklei̯ǝn (Overpelt) Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.] I-10
opzettelijk expres: ook materiaal znd 1a-m  esprēs (Overpelt), opzettelijk: ook materiaal znd 1a-m  opzettelyk (Overpelt) opzettelijk [ZND 23 (1937)] III-1-4
orgel orgel: nen uRgel (Overpelt), nən urgəl (Overpelt, ... ), örgel (Overpelt), ərgəl (Overpelt, ... ), de e zweeft klein achter de schwa  əɛrgəl (Overpelt, ... ), in de meeste gevallen wordt het ölger. dit met all woorden, bv. dorpel wordt dolper  örgel (Overpelt, ... ), soms, als alternatief voor ëergël  ələgər (Overpelt, ... ) Een nieuw orgel (in de kerk). [ZND 42 (1943)] || Een nieuw orgel. [ZND 42 (1943)] || Een orgel. [ZND B1 (1940sq)] || orgel [GTRP (1980-1995)] || Orgel. [Willems (1885)] III-3-2, III-3-3