19606 |
roerzeef |
zij:
zɛi̯ (L314p Overpelt)
|
zift voor soep of groenten (fr. passoire) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
25088 |
roest |
roest:
rust (L314p Overpelt)
|
roest (roester) [ZND B2 (1940sq)]
III-4-4
|
19441 |
roestplek |
roest:
rust (L314p Overpelt)
|
roestplek [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
19923 |
roestvlek |
roestplek:
rustplɛk (L314p Overpelt)
|
roestvlek (in het linnen) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-1
|
19410 |
roet |
stofroet:
stofrut (L314p Overpelt)
|
rookzwart onderaan een ketel [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
19865 |
roet2 |
roet:
rut (L314p Overpelt),
zoet:
zyt (L314p Overpelt)
|
roet (in de schoorsteen) [ZND A2 (1940sq)]
III-2-1
|
32976 |
rogge |
koren:
[koren] (L314p Overpelt),
rog(ge):
rǫgǝ (L314p Overpelt)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
20760 |
roggebrood |
brood:
broeət (L314p Overpelt),
roggebrood:
roggebroeət (L314p Overpelt),
roͅggĕbrūed (L314p Overpelt)
|
roggebrood [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
18284 |
rok: algemeen |
rok:
roͅk (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt),
schors:
oude menschen cfr. WNT: schors (II), van schorsen: Schort. Verouderd.
schors (L314p Overpelt)
|
rok (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)] || rok (kledingstuk voor vrouwen) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
32834 |
rollen |
draaien:
dirɛ̄i̯ǝ (L314p Overpelt),
wellen:
wɛlǝ(n) (L314p Overpelt)
|
De koe tijdens het kalven op de rug wentelen. [N 3A, 50] || Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-11, I-2
|