21647 |
rolletje munten |
busseltje:
ps. omgespeld volgens IPA.
bisəlkə (L314p Overpelt)
|
rolletje centen of kwartjes of andere munten [knappert, lok?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33473 |
rond gat boven in de schuurgevel |
uilegat:
ǫi̯lǝgǭt (L314p Overpelt)
|
Boven in de korte gevel van een schuur zijn een of meer ronde openingen zonder glas die dienen ter belichting en beluchting en ook als toegang voor de uil die dan in de schuur muizen kan vangen. In L 211, 290 en 318b is het een halfronde opening. Zie ook het lemma "gat in een klein dagschild" (4.2.10). Het materiaal is ondergebracht in een gecombineerde woord- en klankkaart, te vergelijken met de kaart die is gemaakt van het materiaal van het lemma "kippenuitgang" (kaart 35) en bevat de geografische verspreiding van de benamingen kot, gat en lok, telkens met opgave waar de klinker lang en kort is. De termen almsgat en schallok slaan eigenlijk op de galmgaten van de kerktoren. [N 4A, 44a; N 5A, 73b; N F, 50c; monogr.; add. uit N 64, 153]
I-6
|
17931 |
rondslenteren, ronddolen |
lanterfanteren:
lantərfantərə (L314p Overpelt),
rondbratsen:
rōntbradzə (L314p Overpelt),
rondjakken:
rōntjakə (L314p Overpelt),
Overal naar toe gaan.
rōntjakə (L314p Overpelt),
rondrakken:
rōntrakən (L314p Overpelt),
rondratsen:
rontratsən (L314p Overpelt),
rondschobben:
Doelloos rondlopen
rōntschobə (L314p Overpelt),
rondslenteren:
rōntsleͅntərə (L314p Overpelt),
rondzwalpen:
rontzwalpən (L314p Overpelt)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)] || ronddolen [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
34597 |
rongblokken |
romblokken:
rōmbløk (L314p Overpelt),
ronblokken:
ronbløk (L314p Overpelt),
rongblokken:
roŋblø̜k (L314p Overpelt
[(enkelv roŋblǫk)]
)
|
Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.]
I-13
|
34596 |
rongen |
romstekker:
rǫmstɛkǝr (L314p Overpelt),
rongen:
roŋǝ (L314p Overpelt),
rongkluppels:
roŋkløpǝls (L314p Overpelt)
|
Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a]
I-13
|
34599 |
rongogen |
klammen:
klamǝ (L314p Overpelt)
|
Metalen krammen waarin de rongen gestoken werden om ze aan de draagbalk van de bak te bevestigen. [N 17, 32; N G, 60e; monogr]
I-13
|
34029 |
roodbonte koe van het donkerrode type |
kempische koe:
kɛmpisǝ [koe] (L314p Overpelt),
roodbont (bijvgl. nmw.):
rutbǫnt (L314p Overpelt)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121a]
I-11
|
24237 |
roodborstje |
roodborstje:
roodbeursje (L314p Overpelt),
rūtbø͂ͅršə (L314p Overpelt)
|
roodborst || roodborst (14 bekend genoeg vanwege de rode borst [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24238 |
roodborsttapuit |
tarfiet:
tarfiet (L314p Overpelt)
|
roodborsttapuit
III-4-1
|
18048 |
roof(je) (korst op een wonde) |
korst(je):
korst (L314p Overpelt),
kouorst (L314p Overpelt),
roof(je):
roeëf (L314p Overpelt),
rōf (L314p Overpelt),
rover:
roe:vər (L314p Overpelt)
|
hoe heet de korst die op een wonde komt ? [ZND 41 (1943)] || roof (korst op een wonde) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|