e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schilmesje, aardappelmesje patattenmesje: patātəmē̞ͅskə (Overpelt) mes waarmee aardappelen worden geschild [N 20 (zj)] III-2-1
schimmel schimmel: sxemǝl (Overpelt) Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31] I-9
schip schip: i sxep twiə sxepə (Overpelt, ... ), scheep scheepen (Overpelt), sxip (Overpelt) een schip, twee schepen [ZND 42 (1943)] || schip [RND] III-3-1
schipper schipper: sxipər (Overpelt) schipper [RND] III-3-1
schitbossen scheetbossen: sxīǝt˱bø̜̄s (Overpelt), schitbossen: sxet˱bø̜̄s (Overpelt) Bossen van welig opschietend gras in de weide, op plaatsen waar koedrek heeft gelegen. De koeien laten deze bossen vaak staan; ze worden dan later in het seizoen afgemaaid. Overal is het meervoud opgenomen; behalve waar uitdrukkelijk anderszins aangegeven. [N 14, 85; N 14, 123 add.; monogr.] I-3
schoenmaker schoenmaker: sxūnmākǝr (Overpelt) In dit lemma zijn zowel de benamingen verwerkt voor "de persoon die schoeisel vervaardigt" als voor "de persoon die schoeisel repareert". [N 60, 216a; N 60, 231a; Wi 2; N 60, 75; monogr.] II-10
schoensmeer schoenpoets: schūnputs (Overpelt), sxūnputs (Overpelt) schoensmeer [ZND B1 (1940sq)] III-1-3, III-2-1
schoenveter nastel: nastəl (Overpelt) nestel (van een schoen) [ZND B1 (1940sq)] III-1-3
schoffel schoffel: sxufǝl (Overpelt), schoffelaar: sxufǝlǝr (Overpelt) Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7] I-5
schoffelen, wieden met de schoffel schoffelen: sxu.fǝlǝ (Overpelt), sxufǝlǝ(n) (Overpelt) Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a] I-5