18185 |
nastel |
schoenveter:
nassel (L353p Eksel),
nastel (K278p Lommel),
nastəl (L353p Eksel, ...
L312p Neerpelt,
L314p Overpelt),
nāstəl (L286p Hamont),
meervoud: neestel
nastəl (L282p Achel),
ndl. nestel, ohd. nestila (= band, haarband), een l-afleiding van een mhd. ww. nesten (= vastbinden verwant met net (= visnet). Buiten het germ.: lat. nassa (= fuik), nodus (= knoop). Zie P.A.F. van Veen, Etymologisch Woordenboek. Van Dale Lexicografie, Utrecht, 1989: nestel.
naastel (L282p Achel, ...
L286p Hamont),
veter:
nastǝl (L353p Eksel, ...
L286p Hamont,
L355p Peer,
L313p Sint Huibrechts Lille),
nasǝl (L352p Hechtel, ...
L354p Wijchmaal),
nāstǝl (L286p Hamont)
II-10, III-1-3
|
|