34405 |
blaten |
bleten:
blē̜tǝ (L314p Overpelt)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
24473 |
blauwe bosbes |
aalbeer:
verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2
ōͅələbēr (L314p Overpelt)
|
bosbes, alg. [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
blauwe reiger:
blauwe reiger (L314p Overpelt),
reiger:
reiger (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt,
L314p Overpelt),
rēͅi̯gər (L314p Overpelt)
|
reiger [ZND 41 (1943)] || reiger (91 bekende vogel; grijs; hangkuif, donkere borstveren; algemeen langs het water; broedt in enkele kolonies in hoge bomen [N 09 (1961)] || reiger, blauwe
III-4-1
|
17691 |
blazen |
blazen:
bloͅəzən (L314p Overpelt)
|
blazen [N 10b (1961)]
III-1-1
|
17986 |
bleek |
bleek:
hij is zōē blīēk (L314p Overpelt)
|
hij is zo bleek [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
34110 |
bles |
bles:
blɛs (L314p Overpelt)
|
Witte streep op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 136b; N 3A, 135b]
I-11
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blieven (L314p Overpelt)
|
blijven [ZND 25 (1937)]
III-4-4
|
33780 |
blijvend gebit |
bakkes vol:
bakǝs ˲vǫ.l (L314p Overpelt),
paardstanden:
pē̜rstān (L314p Overpelt)
|
Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b]
I-9
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
weerlicht:
weerlicht (L314p Overpelt)
|
bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
het bliksəmt (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt),
weerlichten:
’t weerliecht (L314p Overpelt)
|
bliksemen [ZND 21 (1936)] || bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)] || het bliksemt [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|