e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stuiven van droog zand of stof stoffen: ’t begint te stoffe (Overpelt), stuiven: støͅi̯vən (Overpelt) beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] || stuiven [ZND A2 (1940sq)] III-4-4
stuks -vee beesten: bīstǝ (Overpelt), stuks (vee): støks (Overpelt) Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2] I-11
suikerbiet biet: biǝt (Overpelt), suikerbiet: søkǝrbiǝt (Overpelt), sǫkǝrbīǝt (Overpelt), suikerkroot: sǫ.kǝrkrūǝt (Overpelt) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
suizen van de oren tuiten: mən uərən tūtən (Overpelt), mən ūrə tūtə (Overpelt) suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)] III-1-1
taai stuk vlees taai: tɛi̯ vliəs (Overpelt, ... ) taai vlees [ZND B2 (1940sq)] III-2-3
taart gteau (fr.): Syst. Frings  gətō (Overpelt) Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)] III-2-3
tafel tafel: toͅfəl (Overpelt, ... ) een schoon tafel krassen (met een spijker, enz.) [ZND 28 (1938)] || tafel [ZND 49 (1958)], [ZND A2 (1940sq)] III-2-1
tafelmes tafelmes: toͅfəlmē̞ͅs (Overpelt) mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)] III-2-1
takken (coll.) tak (mv.): tek (Overpelt) takken, coll. [ZND 35 (1941)] III-4-3
taling blokeendje: blok-enneke (Overpelt), blokenneke (Overpelt), talinkje: talingske (Overpelt, ... ) wintertaling III-4-1