34171 |
verkeerd liggen |
verkeerd liggen:
verkeerd liggen (L314p Overpelt)
|
Verkeerd liggen in de baarmoeder door een slag in de baarmoederhals, gezegd van het kalf. [N 3A, 49]
I-11
|
21399 |
verkeren |
vrijen:
vrijen (L314p Overpelt)
|
vrijen (verkeren; courtiser) [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
20367 |
verkering hebben |
vrijen:
vrijen (L314p Overpelt)
|
vrijen (verkeren; courtiser) [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
18001 |
verkillen |
stijf worden:
stīf wōērən van də kāw (L314p Overpelt)
|
killen (ongevoelig worden van de koude) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
18002 |
verkleumd |
stijf:
stief (L314p Overpelt),
stīf (L314p Overpelt),
stīf vanə kāuw (L314p Overpelt)
|
hij was gans verkleumd van de kou [ZND 28 (1938)] || verstijfd van kou [verkild] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18074 |
verkouden |
ik heb een verkoudheid opgelopen of ik heb een kou te pakken. worden er ook uitdrukkingen gebruikt waarin verkouden of verkoudheid ontbreekt, als b.v. ik heb he:
ich bin vərka.ut (L314p Overpelt),
verkoud:
gè zult verkawt wèren (L314p Overpelt),
ich bin verkaowd (L314p Overpelt),
ich bin verkaut (L314p Overpelt),
vǝrkau̯t (L314p Overpelt)
|
Een ontsteking van het neusslijmvlies. [JG 1b; N 8, 89; N 52, 24 en 25; monogr.] || ge zult een kou vatten [ZND 34 (1940)] || ik ben verkouden [ZND 34 (1940)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben verkouden [Lk 05 (1955)]
I-9, III-1-2
|
18080 |
verkoudheid |
ik heb een verkoudheid opgelopen of ik heb een kou te pakken. worden er ook uitdrukkingen gebruikt waarin verkouden of verkoudheid ontbreekt, als b.v. ik heb he:
ich hɛp ənə ka.u (L314p Overpelt),
kou:
gĕ zult nĕ kauw kriegen (L314p Overpelt),
ich hem n kāw op m`n bōrst (L314p Overpelt)
|
ge zult een kou vatten [ZND 34 (1940)] || Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben verkouden [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
21685 |
verkwanselen |
versjachelen:
ps. omgespeld volgens IPA.
vəršaxələ (L314p Overpelt)
|
Verkwanselen, op verachtelijke wijze verhandelen [vertuitelen, verkwanselen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21659 |
verlagen |
afslaan:
ps. omgespeld volgens IPA.
a͂fxəsla͂gə (L314p Overpelt)
|
verlagen, iets in prijs ~ [afzetten? b.v. de biggen zijn afgezet?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21393 |
verliezen |
verliezen:
verliezen (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt,
L314p Overpelt)
|
Verliezen. [Willems (1885)] || wij verliezen [ZND 08 (1925)]
III-3-1, III-3-2
|