34308 |
vrouwelijk varken |
gelt:
gę.lt (L314p Overpelt),
zeug:
zeug (L314p Overpelt),
zø̄x (L314p Overpelt),
zoog:
zō.x (L314p Overpelt),
zōx (L314p Overpelt)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
duivin:
du`ven (L314p Overpelt),
duivin (L314p Overpelt),
ən duven (L314p Overpelt)
|
Duif, vrouwelijk. [ZND 39 (1942)] || Duivinne [ZND B2 (1940sq)] || Wijfjesduif. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
34543 |
vrouwelijke eend |
hen:
hen (L314p Overpelt)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
34550 |
vrouwelijke gans |
hen:
hen (L314p Overpelt)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
34447 |
vrouwelijke geit |
geit:
gęi̯.t (L314p Overpelt),
germ:
gɛrǝm (L314p Overpelt)
|
[N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.]
I-12
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
wijfje:
weͅi̯fkə (L314p Overpelt),
wifkə (L314p Overpelt)
|
teef [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
20124 |
vrouwelijke kat |
moerkat:
moerkat (L314p Overpelt),
mūrkát (L314p Overpelt)
|
moerkat, vrouwelijke kat [Goossens 1b (1960)] || vrouwelijke kat [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hen (L314p Overpelt),
hęn (L314p Overpelt)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
17658 |
vuist |
vuist:
vust (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt)
|
vuist [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19543 |
vuurslag |
vuurketser:
vy(3)̄rkeͅtsər (L314p Overpelt)
|
slagpen, stalen ~ in de tondeldoos (stool, vuurslag) [N 20 (zj)]
III-2-1
|