33821 |
week in de muil |
week in de muil:
wiǝk en dǝ mul (L314p Overpelt)
|
Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f]
I-9
|
21518 |
weekblad? |
illustratie (<fr.):
ilystrəzi (L314p Overpelt)
|
weekblad met veel prenten en fotos [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18166 |
weer genezen |
weer gedaan:
wèr gedoən (L314p Overpelt),
weer genezen:
wèr genèzen (L314p Overpelt)
|
hij is weer op zijn effen (weer genezen) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
24896 |
weer naar het jaargetijde |
kraanzomer:
Heldere dag in het najaar.
kraanzomer (L314p Overpelt)
|
weer in bepaalde jaargetijden (bijv. [kranenzomer] (zachte nazomer), [bamisweer] (herfstweer) e.d. inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17575 |
weerborstel |
weerborstel:
wēͅrbōͅstəl (L314p Overpelt),
weerbos:
wērbōs (L314p Overpelt)
|
valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25112 |
weerlichten |
bliksemen:
het bliksemt (L314p Overpelt)
|
weerlichten [ZND 21 (1936)]
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
weerlicht:
weerlicht (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt)
|
weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)] || weerlichten [ZND 21 (1936)]
III-4-4
|
25206 |
weersgesteldheid |
weer:
weer (L314p Overpelt),
wer (L314p Overpelt)
|
(vuil, slecht) weer [ZND 08 (1925)] || weer [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
21247 |
weg |
weg:
waex (L314p Overpelt)
|
weg [RND]
III-3-1
|
33663 |
wei |
graswei:
graswei (L314p Overpelt),
wei:
węi̯ (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|