33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
plekje:
plɛkskǝ (L314p Overpelt)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
34538 |
wit van het ei |
wit:
wet (L314p Overpelt)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
fluitjeskaas:
Syst. Frings
fløͅtjəskɛ̄s (L314p Overpelt)
|
Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
steenklaver:
stīǝn[klaver] (L314p Overpelt),
witte klaver:
wetǝ [klaver] (L314p Overpelt)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
witte kool:
wetə kyəl (L314p Overpelt),
witte koeel (L314p Overpelt),
witte koel (L314p Overpelt)
|
[Goossens 1b (1960)] [Lk 05 (1953)]een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)]
I-7
|
24280 |
witte kwikstaart |
grijs kwikstaartje:
gri:s kwikstɛrtje (L314p Overpelt),
kwikstaart:
kwekstart (L314p Overpelt),
kwikstart (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt),
kwikstaartje:
kwikstert(je) (L314p Overpelt)
|
kwikstaart [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwikstaart (witte) || kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)] || kwikstaart, wit (Motacilla alba alba L.) [Lk 04 (1953)]
III-4-1
|
20620 |
wittebrood |
mik:
meͅk (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt)
|
wit brood [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
17940 |
woest, onachtzaam lopen |
hollen:
hoͅlə (L314p Overpelt)
|
lopen: woest, onachtzaam lopen [ragge, bollieje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
30197 |
wolfsdak |
dak met topeind:
dak męt tǫp˱ęjnt (L314p Overpelt)
|
Zadeldak waarvan de topgevels zijn afgeknot. [N 4A, 23a; div.]
II-9
|
30198 |
wolfseinde |
topeinde:
topeinde (L314p Overpelt)
|
Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.]
II-9
|