e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zanglijster, lijster klijster: klenstər (Overpelt), klinster (Overpelt), kluister: kluister (Overpelt, ... ), lijster: liester (Overpelt), geen fon.doc.  lijster (Overpelt) lijster [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)] || zanglijster || zanglijster (22,5 bekend; gelige, gestippelde borst en buik; broedt in grote parken en bossen; ook trekvogel; nest is van binnen glad en bruin; roep [tsp]; luide roepende zang [N 09 (1961)] III-4-1
zaniken, zeuren zaniken: hij kan zaniken (Overpelt) Hij kan zaniken (zeuren; tot vervelens toe over hetzelfde praten). [ZND 08 (1925)] III-3-1
zavelen zavelen: zē.vǝlǝ (Overpelt) De wetstok insmeren met de vochtige "scherpe zavel"; zie de semantische toelichting bij ''strekel'' en de daaropvolgende lemma''s. [JG 1a, 1b; add. uit N 18, 83 en L 20, 28f] I-3
zeef zeef: zēf (Overpelt, ... ) zeef [ZND 48 (1954)] || zeef in het algemeen [N 20 (zj)] III-2-1
zeef in de wanmolen grof(fe) zeef: grōf zē.f (Overpelt), zeef: zē.f (Overpelt) De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
zeemlap zeemlap: ziəmlap (Overpelt), zīmlap (Overpelt), zeemvel: ziəmvɛ̄l (Overpelt) zeemlap [ZND 08 (1925)] || zeemlap (voor de ruiten) [ZND B1 (1940sq)] III-2-1
zeep zeep: ziep (Overpelt) Zeep [ZND 04 (1924)] III-1-3
zeepsop zeepsop: ziəpsoͅp (Overpelt), zeepwater: zīpwātər (Overpelt) in het zeepsop steken [ZND B1 (1940sq)] || zeepsop (oplossing van zeep en water) [ZND 08 (1925)] III-2-1
zeer grote aardappelen bonken: bøŋk (Overpelt) Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.] I-5
zeer kleine aardappelen huiven: hy.vǝn (Overpelt), patatjes: pǝtɛtjǝs (Overpelt), varkenspatatten: vęrkǝspǝtatǝ (Overpelt) Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.] I-5