19222 |
zuchten |
zuchten:
zøxtə (L314p Overpelt),
zøxtən (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)] || zuchten, stenen [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4
|
34181 |
zuiveren |
rijzen:
rijzen (L314p Overpelt)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|
20845 |
zult, preskop |
preskop:
preͅskoͅp (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt,
L314p Overpelt)
|
gehakt vlees (speciaal van het hoofd van varkens) [ZND B2 (1940sq)] || varkenskop die gekookt, gehakt en geperst wordt en in schalen of teilen wordt gemaakt; hoofdkaas [ZND 49 (1958)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zuur:
ət sūr hämən (L314p Overpelt)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33618 |
zuring, groente |
zulker:
zøləkər (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt),
zurkel:
zurkel (L314p Overpelt),
zurkəl (L314p Overpelt)
|
Zuring die als groente wordt gekweekt [N 14 (1962)] || Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2b (1963)]
I-7
|
20336 |
zuster |
zuster:
zuster (L314p Overpelt)
|
zuster [ZND 04 (1924)]
III-2-2
|
18033 |
zuur oprispen |
het zuur hebben:
ət sūr hämən (L314p Overpelt)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20626 |
zuurdeeg |
hevel:
hēvǝl (L314p Overpelt),
hevelbrood:
hēvǝlbrūǝt (L314p Overpelt)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
20541 |
zuurdesem |
hevel:
Syst. Frings
hēvəl (L314p Overpelt)
|
Zuurdeeg, gebruikt i.p.v. gist (heevel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20679 |
zuurkool |
witmoes:
witmoes (L314p Overpelt),
zuurkool:
zoerkuul (L314p Overpelt),
zuurmoes:
zoe-wermoes (L314p Overpelt),
zoei̯rmoes (L314p Overpelt),
zoermoes (L314p Overpelt),
zuurmoes (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt),
zūrmus (L314p Overpelt),
Syst. Frings
zūrmus (L314p Overpelt)
|
ingemaakte witte kool [Goossens 2c (1963)] || zuurkool [ZND 08 (1925)] || Zuurkool (zoerkolle, suuremoes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|