e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

Gevonden: 3105
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boter boter: bōtǝr (Overpelt), bōǝtǝr (Overpelt), botter: botǝr (Overpelt) Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I] I-11
boterham boterham: botərham (Overpelt, ... ), butrám (Overpelt), Syst. Frings  botram (Overpelt) boterham [ZND B2 (1940sq)] || Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)] || hoe noemt men de met boter gesmeerde snee brood [ZND 48 (1954)] III-2-3
boterham (kinderwoord) bammetje: Syst. Frings  baməkə (Overpelt), bootje: Syst. Frings  bōkə (Overpelt) Kinderwoord voor boterham (bam, boo?) [N 16 (1962)] III-2-3
boterham van wit en zwart brood wit met zwart: Syst. Frings  wet meͅ zwart (Overpelt) Boterham van wit en zwart brood (preekheer?) [N 16 (1962)] III-2-3
boterkuip boterteil: bōtǝrtęi̯l (Overpelt) Houten kuipje waarin de boeren de boter wassen. [JG 1c, 2c] I-11
boterlepel boterlepel: bōtərlēpəl (Overpelt), boterspaan: bōtərspoͅən (Overpelt) lepel, houten ~; inventarisatie benamingen (boterspaan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
botervlootje boterpotje: bōtərpø͂ͅtjə (Overpelt) botervlootje [N 20 (zj)] III-2-1
botteriken botteriken: bǫtǝrekǝ (Overpelt) De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.] I-3
bouwland akker: akǝr (Overpelt), bouwgrond: bǫu̯wgrōnt (Overpelt), land: lānt (Overpelt), veld: fɛ̄.lt (Overpelt), vē̜lt (Overpelt), vę.lt (Overpelt), vɛlt (Overpelt), vɛ̄lt (Overpelt) Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8
bovendeel van de rug nek: en də näk zetən (Overpelt), näk (Overpelt), oͅb də näk zetən (Overpelt) rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)] || rug: op de rug zitten [N 10 (1961)] III-1-1