e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

Gevonden: 3105
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dood (adj.) dood: znd 23, 022a;  doeët (Overpelt), dōēd (Overpelt) dood; hij is - [ZND 23 (1937)] III-2-2
dood (bn.) dood: dôêt (Overpelt) dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] III-2-2
dood (zelfst.nw.) dood: 1a-m; 23, 21  doed (Overpelt), doeët (Overpelt) dood (subst.; na den dood) [ZND 01 (1922)] III-2-2
doodskist doodskist: korte o-klank  dotskist (Overpelt) Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [Lk 01 (1953)] III-3-3
doof doof: hij is zoe doëf as ne pot (Overpelt), hij is zōē dōēf as n pot (Overpelt) hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)] III-1-1
doofpot amelpot: hoͅməlpoͅt (Overpelt), amerenpot: ōͅmərəpoͅt (Overpelt), amertenketel: ǭǝmǝrtǝnkētǝl (Overpelt), doofpot: dōfpoͅt (Overpelt) De doofpot voor het verzamelen van de houtresten. Op grond van de woordtypen binnen dit lemma ziet men dat hiervoor verschillende voorwerpen worden gebruikt: een ketel, pot, emmer e.a.. Als men de houtskool niet in zo''n ketel of pot stopt, wordt hij gewoonlijk in de ruimte onder de oven geworpen of in de hoeken opzij van het ovendeurtje. Volgens de informant van P 178 is de "bluspot" een grote cilindervormige, ijzeren bus met twee handvatten en een deksel. De houtskool is, eenmaal gedoofd en gezift, zeer geschikt om de kachel of stoof aan te maken. Zelfs wordt de houtskool aangewend om loog, het zeepwater voor de lijnwaadwas, te maken. Ook om beekwater "zoeter", dit is minder scherp, te maken wordt houtskool gebezigd (in P 178). Hiertoe wordt een mand op vier stokken boven een kuip geplaatst. De mand wordt goed gevuld met houtskool en hierin wordt het te verzoeten water gegoten dat door spleten van de mand in de kuip sijpelt. Houtskool kan ook nog gebruikt worden als weidebemesting (Q 3, Q 5). Ten aanzien van het woordtype "douche" zij opgemerkt dat dit voorwerp heel waarschijnlijk een warmwaterketel is waarmee dan de houtskool ook geblust kan worden (zie ook de toelichting bij het lemma ''doofpot'' in het wbd ii afl. 1 blz. 75). Zie afb. 13. [N 29, 11d; OB 2, 2f; monogr.] || doofpot [N 05A (1964)] || pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot) [N 20 (zj)] II-1, III-2-1
dooien dooien: doeiën (Overpelt, ... ), dōēien (Overpelt, ... ), dūi̯ən (Overpelt), t slaakt]: ’t dooit (Overpelt), ’t weer get af (Overpelt) dooien [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)], [ZND A2 (1940sq)] || dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)] III-4-4
dooier doren: dō.rǝ (Overpelt), dōrǝ (Overpelt) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
doopjurkje doopkleed: du.əpkli.ət (Overpelt) doopkleed [RND] III-3-3
doopvont doopvont: du.əpfunt (Overpelt) doopvont [RND] III-3-3