id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34239 | dunne melk | dunne melk: døn mɛlk (Overpelt), melk van een blauwe koe: mɛlk van ǝn blau̯wǝ ku (Overpelt) | Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74] I-11 |
19310 | durven | dorren: deuren (Overpelt), durven: deurven (Overpelt), dərven (Overpelt) | durven [ZND 25 (1937)], [ZND m] III-1-4 |
17895 | duwen | duwen: dòuə (Overpelt) | duwen [RND] III-1-2 |
23229 | dwaallicht | dwaallicht: ən dwoͅəlixt (Overpelt) | Een dwaallicht (Fr. feu follet). [ZND B2 (1940sq)] III-3-3 |
32772 | dwarsbalkjes, egscheien | scheien: sxęi̯ǝ (Overpelt) | De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.] I-2 |
19330 | dwarsdrijven | dwarsbomen: dwarsboomen (Overpelt), er tegenin werken: hij werkt r altij tiggen`een (Overpelt) | Hij moet altijd dwarsdrijven (anders willen zijn dan anderen). [ZND 23 (1937)] III-1-4 |
19345 | dwarsdrijver | dwarsdrijver: wa `n dwarsdriever (Overpelt), wa n`n dwarsdriever (Overpelt) | Wat een dwarsdrijver! [ZND 23 (1937)] III-1-4 |
19504 | dweil | dweil: dwèèi̯l (Overpelt) | Hoe heet de doek uit grof linnen waarmee vocht van de vloer wordt opgenomen ? [ZND 48 (1954)] III-2-1 |
21313 | eed | eed: ieëd (Overpelt), īd (Overpelt) | eed [ZND 23 (1937)] III-3-1 |
24436 | eekhoorn | eekhoorntje: ekhørənt’ə (Overpelt) | eekhoorntje [ZND B2 (1940sq)] III-4-2 |