e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

Gevonden: 3105

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achterschijf stootring: stuǝ.tri.ŋk (Overpelt) Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.] II-11
achterste keerstrook ondervoordel: ondǝr[voordel] (Overpelt) De wendakker die het verst van de akkeringang, van de weg of van huis verwijderd ligt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma keerstrook ca. [N 11, 51b; N 11A, b; A 33, 5] I-1
achteruit hup-terug: hȳp trȳx (Overpelt), terug-hup: tryx yp (Overpelt), terug-op: tryx˱ ǫp (Overpelt) Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10
achteruittrappen slaan: slǫǝn (Overpelt) Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72] I-9
achterwand achterste schoot: ɛxtǝrstǝ sxōt (Overpelt), bred: brēt (Overpelt), schut: sxøt (Overpelt) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13
achterwerk kont: kōnt (Overpelt) deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)] III-1-1
adamsappel adamsappel: adamzapəl (Overpelt), Trefw. adams-, vgl. lm. adem  ādəmsapəl (Overpelt) adamsappel [N 10 (1961)] III-1-1
adem asem: ech hāw gennən oͅĕsəm mīə (Overpelt), ech kos mänən oͅĕsəm nä mīə krīgən (Overpelt) Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)] III-1-1
ademen asem krijgen: ech kos mänən oͅĕsəm nä mīə krīgən (Overpelt), asemen: ich kon nie aosemen (Overpelt), geen asem meer hebben: [= tegenovergestelde]  ech hāw gennən oͅĕsəm mīə (Overpelt) Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)] III-1-1
ader ader: də ōͅrən van zä v"rhōfd (Overpelt), en ōͅr opəsniən (Overpelt), n ōēr open snīen (Overpelt), Zai: klank van fr. mai (=de maand mei)  de āoren van zai voorhoofd (Overpelt) de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || een ader opensnijden [ZND 19 (1936)] III-1-1