22780 |
een kring op de grond trekken |
een ring op de grond trekken:
ne rink op de groond trekken (L314p Overpelt)
|
Een kring op de grond trekken. [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
19112 |
een lastig karakter hebbend |
niet gemakkelijk:
ətis ni gəmekələk (L314p Overpelt)
|
Hij is niet gemakkelijk, ... niet mak (een lastig karakter). [ZND 38 (1942)]
III-1-4
|
19216 |
een lelijk gezicht trekken |
(een) smoel trekken:
smul treͅkən (L314p Overpelt),
(een) snuit trekken:
snūt treͅkən (L314p Overpelt),
snūt träkə (L314p Overpelt)
|
grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
31607 |
een paard beslaan |
beslaan:
bǝslǭǝ.n (L314p Overpelt)
|
Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.]
II-11
|
22809 |
een portret laten maken |
laten trekken:
portrait looten trekken (L314p Overpelt),
portret loaten trekken (L314p Overpelt),
zijn portret laten maken:
sən pətret loàtən moàkən (L314p Overpelt)
|
Zijn portret laten maken (bij de fotograaf). [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
21656 |
een prijs vragen |
vragen (voor):
ps. omgespeld volgens IPA.
ər vør vrōͅgə(n) (L314p Overpelt)
|
aanbieden, Voor een bepaalde prijs te koop ~ [loven of geloven? zegt men wel: wat looft ge uw kippen = welke prijs vraagt ge ervoor?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
32592 |
een riek mest |
riek (mest):
rik (L314p Overpelt)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|
18077 |
een verkoudheid hebben |
een kou hebben:
ich hem n kāw op m`n bōrst (L314p Overpelt),
ik heb een verkoudheid opgelopen of ik heb een kou te pakken. worden er ook uitdrukkingen gebruikt waarin verkouden of verkoudheid ontbreekt, als b.v. ik heb he:
ich hɛp ənə ka.u (L314p Overpelt),
ich hɛp ət va:st (L314p Overpelt),
ich hɛp ət zitən (L314p Overpelt),
ət zit mich hɛ.i (L314p Overpelt)
|
Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben verkouden [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
33877 |
een veulen werpen |
veulenen:
vø̄.lǝnǝn (L314p Overpelt)
|
Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52]
I-9
|
32707 |
een weide scheuren |
blekken:
blękǝn (L314p Overpelt
[(ouder dan scheuren)]
),
blę̄kǝ(n) (L314p Overpelt),
dobbelvoord ploegen:
dǫbǝlvōrt [ploegen] (L314p Overpelt),
scheuren:
sxø̄.rǝ (L314p Overpelt
[(jonger dan blekken)]
)
|
Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.]
I-1
|