28760 |
fluweel, velours |
velours:
flūr (L314p Overpelt)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
18289 |
fluwelen broek |
velours (fr.) boks:
’n floere boks (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt)
|
een fluwelen broek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
33755 |
fokmerrie |
fokmerrie:
fǫkmęri (L314p Overpelt),
kweekmeer:
kwēkmɛ̄r (L314p Overpelt)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
34312 |
fokzeug |
fokzoog:
fǫksō.x (L314p Overpelt)
|
Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.]
I-12
|
21559 |
fooi |
fooi:
drinkgeld
foei (L314p Overpelt)
|
fooi [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
34119 |
forsgebouwde koe |
bonk:
bǫŋkǝ (L314p Overpelt),
ferme koe:
fɛrm ku (L314p Overpelt)
|
[N 3A, 141a]
I-11
|
21556 |
fortuin maken |
zich schatrijk maken:
Hie maakt zich schatriek (L314p Overpelt)
|
Fortuin. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
33528 |
framboos |
hennenbeer:
hĭnnebēer (L314p Overpelt)
|
framboos [ZND 34 (1940)]
I-7
|
18784 |
franje |
franie:
frannies (L314p Overpelt),
franje:
franjes (L314p Overpelt)
|
bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
21555 |
frankrijk |
frankrijk:
We zien in Frankriek gewist (L314p Overpelt)
|
Wij hebben in Frankrijk gezeten. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|