e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

Gevonden: 3105
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
goed luisteren goed luisteren: goed lūsteren (Overpelt), goed lŭŭsteren (Overpelt) goed luisteren [ZND 30 (1939)] III-1-1
goed uit de weg kunnend vlot: vlǫt (Overpelt) Gezegd van een paard dat goed te been is. [N 8, 64d] I-9
goedaardige droes droes: drus (Overpelt) Een infectieziekte in de keelstreek die vooral jonge paarden aantast. Tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte verloopt ongeveer èèn week. Dan treedt koorts op, gepaard met ontsteking van het neusslijmvlies, waarbij veel slijm wordt afgescheiden, dat na enkele dagen etterig wordt. Typisch voor deze ziekte is de klierzwelling tussen de beide takken van de onderkaak; snel wordt de gezwollen klier dan week, verettert en breekt door. Gewoonlijk verloopt de ziekte goedaardig. [A 48A, 28b; N 8, 89 en 90a; N 52, 15b, 24 en 25; monogr.] I-9
goede vleeskoe vette koe: vɛtǝ ku (Overpelt), vleesbeest: vlīǝsbīǝst (Overpelt) Breedgebouwde en goed in het vlees zittende koe. [N 3A, 141b] I-11
goede- opbrengst geven (goed) schieten: sxitǝ(n) (Overpelt) Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39] I-4
goedzak goede jong: t is zoe n goeie jong (Overpelt), goede kloot: ⁄t is eene goeie klaat (Overpelt), goedzak: nə gutzak van nə mins (Overpelt), NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??  eene goetzak (Overpelt), ook materiaal 23, 69; znd 35, 49  eene goedzak (Overpelt) Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || een goedzak van een mens [ZND B1 (1940sq)] || gedwee [ZND 01 (1922)] || Hij is gedienstig (geneigd om dienst te bewijzen). [ZND 35 (1941)] || t Is zulk een goeie jongen. [ZND 08 (1925)] III-1-4
gooien gooien: guiən (Overpelt), smijten: smiejten (Overpelt), smieten (Overpelt), smitə (Overpelt), smīēten (Overpelt) Ge moet uw geld niet in het water gooien (smijten, werpen, ...). [ZND 44 (1946)] || smijten [ZND 25 (1937)], [ZND m] III-1-2
gouden twintig frank napoleon: ps. omgespeld volgens IPA.  napōleͅjoͅn (Overpelt, ... ) Betekenis en uitspraak van: napoleon? Uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)] || gouden munt van 20 franc [N 21 (1963)] III-3-1
goudhaantje goudhaantje: goudhaantje (gew.uitspr.) (Overpelt) goudhaantje III-4-1
goudvink goudvink: goͅu̯tfē.ŋk (Overpelt) goudvink (14,5 grijs op de afbeelding is prachtig rood bij de man; zomer en winter vrij schaars; broedt in sparrenbos; worteltjesnest; roep hoog fluitend [pjuuu] [N 09 (1961)] III-4-1