19312 |
angst |
schrik:
giene schrik hemme (K357p Paal)
|
(Niet bang zijn), duw maar. [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
33621 |
anjelier |
anjelier:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
anjeleier (K357p Paal),
genoffel:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
zjenoffel (K357p Paal),
pluimpje:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
pløͅəkə (K357p Paal)
|
Anjelier, Fr. oeillet, Lat. Dianthus [ZND 15 (1930)]
I-7
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
anjelier:
-
anjeleier (K357p Paal),
genoffel:
-
zənofəl (K357p Paal)
|
tuinanjer
III-2-1
|
21251 |
anker |
anker:
áŋkǝr (K357p Paal)
|
Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.]
II-9
|
33617 |
appel, algemeen |
appel:
appel (K357p Paal, ...
K357p Paal)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 26 (1937)]
I-7
|
20638 |
appelbol |
appelkoek:
appelkok (K357p Paal),
kattekop:
kattekop (K357p Paal, ...
K357p Paal),
kattenkop:
katəkoͅp (K357p Paal),
knol:
knoͅl (K357p Paal)
|
appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)] || appelen waarrond men deeg doet en die dan in de oven gebakken worden [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
20698 |
appelmoes |
appelspijs:
appelspais (K357p Paal),
appelspijs (K357p Paal),
apəlspai̯s (K357p Paal),
Syst. IPA
apəlspɛ̄i̯s (K357p Paal)
|
appelmoes [ZND 32 (1939)], [ZND B2 (1940sq)] || Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20744 |
appeltaart |
appelvlaai:
Syst. IPA
apəlvla͂i̯ (K357p Paal)
|
Appeltaart (tartepom?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20753 |
appeltaartje |
appelbol:
Syst. IPA
apəlbo̞ͅl (K357p Paal),
spijskoek:
spijskoek (K357p Paal),
ai + ui ? slecht leesbaar
spaiskoeken (K357p Paal)
|
Appeltaartje (tartepumke, toeslaag?) [N 16 (1962)] || een klein appeltaartje, in de vorm van een halve maan [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
22450 |
aprilgek |
prilzot:
prilzot (K357p Paal)
|
De dag waarop men lichtgelovige personen om een onzinnige boodschap stuurt (1 april). [N 88 (1982)]
III-3-2
|