20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij heeft de aard naar zijn vader:
cf. WNT s.v. "vaar (I)"(samengetrokken vorm van vader).
he het den aart ne ze voar (K357p Paal)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
18012 |
hijgen |
gijgen:
gēgə (K357p Paal),
hijgen:
hēgə (K357p Paal),
jagen:
jā.gǝ (K357p Paal)
|
[JG 1a, 1b](naar adem) hijgen [ZND B1 (1940sq)]
I-11, III-1-2
|
18029 |
hik |
hik:
hik (K357p Paal)
|
hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22777 |
hinkelblokje |
perksteen:
perksteen (K357p Paal),
perkstieën (K357p Paal)
|
Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22774 |
hinkelen |
perkhinken:
perkhinken (K357p Paal, ...
K357p Paal)
|
Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
17955 |
hinken |
hinken:
hinken (K357p Paal, ...
K357p Paal)
|
Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
33839 |
hinniken |
briezen, briesen:
brīzǝ (K357p Paal),
ruchelen:
røxǝlǝ (K357p Paal),
rø̄xǝlǝ (K357p Paal)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
howt (K357p Paal),
huot (K357p Paal),
hūt - høj (K357p Paal)
|
hoed [RND] || hoed (enkelvoud - meervoud) [ZND m] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18399 |
hoed: spotnamen |
buis:
ba.is (K357p Paal),
spelling: Frings
bajs (K357p Paal, ...
K357p Paal),
donderhoed:
[intervoc. d-deletie, vgl. vinne vinden]
donərhowt (K357p Paal)
|
hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] || hoed: spotbenamingen [weerhaan, sjeuvel, sjtift, tups, teps, tips, tömps, döppe, tietsj, dinkerik] [N 25 (1964)] || hoge hoed (spotbenaming) (den hardhoutere, den hoggen dop, den hoggen zééje, hoge buis) [N 02 (1960)] || hoge hoed bij gelegenheidskleding (de stèèle, stèèlen hoed, stejlen hoed, hoggen hoed) [N 02 (1960)]
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hyǝn (K357p Paal),
højǝ (K357p Paal),
hø̄jǝn (K357p Paal)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|