e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Paal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoepel hoepel: hoepel (Paal), reep: nə rīəp (Paal), rieëp (Paal), ring: rink (Paal), ruik (Paal) a) Grote houten of ijzeren ring die met een stokje of een ijzeren haak wordt voortgedreven, zodat hij over de weg voortrolt [hoepel, reep, kuil]. [N 88 (1982)] || Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)] || Een hoepel (speeltuig. Fr. cerceau). [ZND B1 (1940sq)] III-3-2
hoepelen repen: repen (Paal), riejepe (Paal), ringrijden: rinkraaje (Paal) b) Met de hoepel spelen [hoepelen, banden, repen]. [N 88 (1982)] || Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hoepelrok repenrok: riəpərok (Paal), rī-jəpəRòk (Paal) hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)] III-1-3
hoepels van de huifkar repen: riǝpǝ (Paal) Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99] I-13
hoest hoest: hūst (Paal) hoest [ZND m] III-1-2
hoesten hoesten: hoesten (Paal), howstə (Paal) hoesten [ZND A2 (1940sq)] || zachtjes hoesten, kuchen [ZND 29 (1938)] III-1-2
hoeveelheid hooi die men opsteekt gaffel: gafǝl (Paal) De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a] I-3
hoge herenschoen hoge schoen: hoegschoene (Paal), hūXsXòwn (Paal) herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)] III-1-3
hoge hoed chapeau-buse (fr.): ṣapəby:s (Paal) hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)] III-1-3
hoge hoed bij begrafenis chapeau-buse (fr.): ṣapəby:s (Paal) hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)] III-2-2