18193 |
jas: algemeen |
jas:
jas (K357p Paal),
paletot (fr.):
paləto (K357p Paal)
|
jas [ZND B1 (1940sq)] || jas in het algemeen [kölder, frak, palleto, rok, pit, kazak] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18704 |
jasje van het mantelpak |
jasje:
jaskə (K357p Paal)
|
jasje van het mantelpak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18326 |
jasschort |
jasvoorschoot:
jasvəsXut (K357p Paal),
jasvoorschort:
jasvöschurt (K357p Paal)
|
schort die aan de voorkant als een jas wordt dichtgeknopt [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24556 |
jeneverbes |
bekelaar:
beikeleer (K357p Paal),
wild kersje:
wøl kiskə (K357p Paal)
|
jeneverbes (Juiniperus communis L.) [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
20405 |
jeugd, jongelieden |
jongvolk:
joenkvolk (K357p Paal)
|
jeugd, dat is goed voor de jeugd (de jonge lieden) [ZND 36 (1941)]
III-2-2
|
18050 |
jeuken |
jeuken:
jøkə (K357p Paal),
jø͂ͅkə (K357p Paal)
|
jeuken [ZND B1 (1940sq)] || jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18086 |
jicht |
jicht:
jicht (K357p Paal),
jixt (K357p Paal)
|
jicht [ZND A1 (1940sq)], [ZND m]
III-1-2
|
22379 |
jojo |
jojo:
jojo (K357p Paal)
|
Het speeltuig bestaande uit een schijf die langs een koord dat eromheen gewonden is, afloopt en door de traagheid zichzelf weer opwindt [jojo]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20196 |
jong (bijv.nw.) |
jong:
znd 1 a-m; znd 27, 46;
jonk (K357p Paal),
jŏĕng (K357p Paal)
|
jong; het kind is nog jong [ZND 27 (1938)]
III-2-2
|
20310 |
jong (bn.) |
jong:
znd 1 a-m; znd 27, 46;
jonk (K357p Paal),
jŏĕng (K357p Paal)
|
jong; het kind is nog jong [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|