e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Paal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knellen pitsen: pietsen (Paal), pitsen (Paal) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] III-1-2
knellen, gezegd van schoenen pitsen: pietsen (Paal), pitsen (Paal) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] III-1-3
kneu heiknijper: heiknijper (Paal) kneu III-4-1
kneuzen butsen: butsen (Paal) blutsen, kneuzen (van appelen): de appelen niet blutsen [ZND 21 (1936)] III-2-3
knevels knevels: knē̜vǝls (Paal) Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45] I-10
kneveltouw strop: strǫp (Paal) Het gesplitste touw onderaan de luireep of de strop of lus waaraan men de zak bevestigt. De watermolen in Q 99* had aan het uiteinde van de luiketting een kwast die bestond uit roffelen (røfǝlǝ) en franjelen (frānjǝlǝ). [N O, 25f; Jan 233 add.; A 42A, 44 add.] II-3
knie knie: knae.j (Paal), knai (Paal), knaij (Paal, ... ), knaj (Paal), knei (Paal) [ZND B1 (1940sq)]knie [N 10b (1961)], [RND], [ZND 28 (1938)] III-1-1
knie [knieschijf] knieschijf: RK -> knie, sem.toel.  knaïschaēf (Paal) Hoe heet het been boven de knie ? [ZND 23 (1937)] III-1-1
kniezen grommelen: he ès altèd ant gromelen (Paal), pruttelen: preutelen (Paal) Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)] III-1-4
knijpen pitsen: pietsen (Paal), pitsen (Paal, ... ), pitsə (Paal) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] || iemand in de arm nijpen [ZND 34 (1940)] III-1-2