e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Paal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leien dak schaliën dak: sxaliǝ dak (Paal), sxãliǝ dak (Paal), sxǭliǝn dak (Paal) Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.] II-9
lemmer het scherp: tsxeͅrəp (Paal) snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)] III-2-1
lemmerbanden asbanden: asbanden (Paal) De metalen banden die om de lemmers en dammen heen zijn bevestigd. Zie ook de lemmata ɛlemmersɛ en ɛdammenɛ.' [N O, 10m] II-3
lende lee: pījn in ne leen (Paal) ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] III-1-1
lendenen en kuil meerkuil: mērkai̯l (Paal  [(vervorming van miltkuil)]  ) Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c] I-9
lenig zwak: zwak (Paal) lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lente, voorjaar voorjaar: veurjaor (Paal), voortijd: veurtijd (Paal) lente [ZND 30 (1939)] III-4-4
lepbig melkbag: męlǝkbax (Paal) Een big die met koemelk wordt grootgebracht. [N 19, 15; N 19, 16; monogr.] I-12
lepe, doortrapte kerel lepe, een -: liepe (Paal), slimme vos: slumme vos (Paal) doortrapte kerel [ZND 30 (1939)] III-1-4
lepel lepel: lepel (Paal), lepəl (Paal), lēpəl (Paal, ... ), ABN.  lepel (Paal) lepel [ZND m] || Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)] III-2-1