29920 |
metselaar |
metser:
mę ̞tsǝr (K357p Paal)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
metsen:
mɛtsǝ (K357p Paal)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
29942 |
metselkoord |
koord:
kōr (K357p Paal)
|
Het koord dat men spant om daarlangs te metselen. Aan beide uiteinden kunnen twee priemen bevestigd zijn waarmee het koord in de voegen van het metselwerk wordt vastgezet. Zie ook het lemma 'priemen'. Het woordtype snoergerust (Q 121) was een benaming voor het metselkoord met toebehoren. Zie ook afb. 4. [N 30, 14a; monogr.]
II-9
|
29996 |
metselzand |
metszand:
mɛts˲zant (K357p Paal)
|
Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.]
II-9
|
32088 |
meubelmaker |
timmerman:
temǝrman (K357p Paal)
|
Ambachtsman die meubels vervaardigt. [N 55, 166a; L 34, 19b; monogr.]
II-12
|
20123 |
miauwen |
miauwen:
miauə (K357p Paal)
|
miauwen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24901 |
middag (s middags) |
middag:
middag (K357p Paal),
noen:
noen (K357p Paal),
noën (K357p Paal),
noͅu̯n (K357p Paal),
nóón (K357p Paal),
s namiddags:
snamiddags (K357p Paal),
ps. omgespeld volgens Frings.
⁄s nøͅmeͅddags (K357p Paal)
|
in de namiddag [ZND 34 (1940)] || middag [RND], [ZND 38 (1942)], [ZND A2 (1940sq)]
III-4-4
|
17838 |
middagdutje |
noenstond:
nownstont (K357p Paal)
|
middagslaapje [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
17839 |
middagdutje doen |
een uiltje vangen:
een uilke vangen (K357p Paal),
noenstond slapen:
nounstond sloape (K357p Paal)
|
Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
22478 |
middelste kegel |
negenman:
nengen man (K357p Paal),
ongeveer beschaafd uitspreken
de negeman (K357p Paal)
|
De middelste kegel [paap, tulleman, sullepaap, kegeljan, negenman]. [N 88 (1982)] || Hoe heet de middelste kegel in het kegelspel? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|