34223 |
muilkorf voor kalveren |
muilkorf:
mø̜lkørǝf (K357p Paal)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|
18308 |
muiltje |
vessem uit:
[sic; allicht vessem uit]
vɛsəmøt (K357p Paal)
|
muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17663 |
muis van de hand |
palm:
paləm (K357p Paal)
|
muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20122 |
muizen |
muizen:
muizen (K357p Paal)
|
de katten muizen [ZND 31 (1939)]
III-2-1
|
34069 |
muntige koe |
muntige koe:
møntegǝ [koe] (K357p Paal)
|
Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28]
I-11
|
18418 |
muts: algemeen |
muts:
møts (K357p Paal)
|
muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
houtmijt:
ps. omgespeld volgens IPA.
hōͅtmēͅt* (K357p Paal)
|
houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)]
I-7
|
30091 |
muur |
muur:
mȳr (K357p Paal)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|
24506 |
muurbloem |
flier:
-
fleiər (K357p Paal),
vlier:
-
vleir (K357p Paal)
|
muurbloem
III-4-3
|
30205 |
muurplaat |
muurplaai:
møjǝrplaj (K357p Paal)
|
Zie kaart. De plank of balk waarmee de buitenmuur aan de bovenzijde wordt afgedekt en waarop het dakgebint rust. Muurplaten worden met behulp van ankers aan de muur bevestigd. Zie ook afb. 49b. Zie voor het woorddeel -worm in het woordtype onderworm ook het lemma 'Gording'. [N 4A, 14g; N 54, 156; monogr.; div.]
II-9
|