25175 |
onstuimige lucht |
grillige lucht:
greͅləgə luxt (K357p Paal)
|
onstuimige, woest bewolkte lucht [grellig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20581 |
ontbijt |
caf, de -:
de kaffie (K357p Paal)
|
de eerste maaltijd van de dag [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
20814 |
ontbijtkoek, peperkoek |
peperkoek:
péperkook (K357p Paal)
|
peperkoek [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
17927 |
onvast ter been (zijn) |
mankementig:
makəmeͅntəx (K357p Paal)
|
lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34456 |
onvruchtbare geit |
kween:
kwē̜n (K357p Paal)
|
De antwoorden kunnen zowel op een onvruchtbare geit in het algemeen duiden als op een onvruchtbare vrouwelijke geit. [N 19, 72; JG 1a, 1b; N 77, 84; monogr.]
I-12
|
33682 |
onvruchtbare grond |
slechte grond:
slɛxtǝ gront (K357p Paal)
|
Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.]
I-8
|
34151 |
onvruchtbare koe |
kween:
kwen (K357p Paal),
kwēǝn (K357p Paal),
kwē̜n (K357p Paal)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
25119 |
onweersbui |
flos:
floͅs (K357p Paal)
|
onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17973 |
onwel |
kwalijk:
he es kollek (K357p Paal),
niet goed:
niet goed (K357p Paal, ...
K357p Paal)
|
hij is niet al te wel; hij is onpasselijk (de echte dialectwoorden hiervoor) [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
20557 |
ooft |
appeloogst:
apəløst (K357p Paal),
oogst:
øst (K357p Paal),
perenoogst:
pēͅrənøst (K357p Paal)
|
appelen in schijven of in stukken en gedroogd [ZND B2 (1940sq)] || peren, soms appelen in de oven gedroogd [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|