34480 |
opgroeiend jong kipje |
pulletje:
pølǝkǝ (K357p Paal)
|
Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c]
I-12
|
18218 |
ophanger |
lintje:
linteke (K357p Paal),
litsje:
litske (K357p Paal)
|
Lintje. Hoe heet het lintje of snoer om een jas op te hangen? [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
25150 |
opklaren |
opklaren:
upkleͅrə (K357p Paal)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34356 |
opleppen |
optrekken:
uptrękǝ (K357p Paal)
|
Een big met koemelk grootbrengen. [N 19, 16; N 19, 15; monogr.]
I-12
|
21275 |
opmaken |
opdoen:
gɛlt updu.ən (K357p Paal)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
33925 |
opmaken van staart en manen |
opmaken:
opmākǝ (K357p Paal)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
19235 |
opnieuw beginnen |
vanher beginnen:
vanher beginnen (K357p Paal)
|
opnieuw beginnen: veel dialecten kennen nog andere woorden dan opnieuw [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
33145 |
opnieuw wannen |
triēren:
triērǝ (K357p Paal)
|
Als men uit het gezuiverde graan het beste zaad wil halen dat zal dienen als zaaigraan, moet men opnieuw wannen. Men draait de wanmolen dan vlug rond zodat al het fijnere graan wegvliegt. Soms gebeurt dit niet met de wanmolen, maar door het graan te zeven; zie het lemma ''zeven met de handzeef'' (6.3.11). De omschrijvende opgaven met behulp van het heteroniem van het lemma wannen, zoals nog eens doordraaien, of voor de tweede keer doorjagen, zijn hier niet opgenomen. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-]
I-4
|
32928 |
opper |
opper:
ǫpǝr (K357p Paal)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
18030 |
oprispen |
omhoog komen:
omūch kōmə (K357p Paal)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|