20558 |
pap |
pap:
Syst. IPA
pap (K357p Paal)
|
Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21126 |
papier |
papier:
papeir fommele (K357p Paal),
papijer verfrŏŏmele (K357p Paal),
papīr (K357p Paal)
|
papier [ZND m] || papier frommelen, verfrommelen [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
17551 |
papperig, opgeblazen persoon |
paffer:
paffer (K357p Paal)
|
opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18194 |
paraplu |
paraplu:
ne paraplu (K357p Paal),
parəplɛi (K357p Paal)
|
paraplu [N 23 (1964)], [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
21950 |
paren van de duiven |
paren:
pōͅə.rə (K357p Paal)
|
Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
23283 |
parochie |
parochie:
`kerkelijke gemeente met pastoor`
een parochie (K357p Paal)
|
Een parochie; dit woord kan betekenen zoals in het Nederl. "kerkelijke gemeente met een pastoor"ofwel eenvoudig "dorp"; welke betekenis heeft het bij u? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
26663 |
partij |
partij/parti:
partij/parti (K357p Paal)
|
Zestig zakken van veertig kilo bij elkaar. [N O, 38p]
II-3
|
34479 |
pas uit het ei gekomen kipje |
sjiepje:
šipkǝ (K357p Paal)
|
[N 19, 40b]
I-12
|
26692 |
pasbrug |
licht:
lixt (K357p Paal),
lichtbalk:
lixt˱balk (K357p Paal)
|
Het horizontale balkje, als onderdeel van de licht van handmolens, waar de zwengel en de spil op rusten. De pasbrug is aan één uiteinde scharnierend vastgezet en rust met het andere uiteinde op de lichtboom. [N D, 21]
II-3
|
23231 |
pasen |
pasen:
ppaschen valt laat (K357p Paal)
|
Paschen valt laat. [ZND 34 (1940)]
III-3-3
|