e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Paal

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
piketten klompjes: klømpkǝs (Paal), palen: pǭlǝ (Paal), stekken: stɛkǝ (Paal) De houten palen die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. Piketten hebben doorgaans een lengte van 70 tot 80 cm. Zie voor de woordtypen 'metskluppelen' en 'korteling' ook het lemma 'Korteling'. [N 30, 24b] II-9
pikhouweel pioche: pios (Paal) Houwwerktuig met lange steel en twee armen. Een van de armen heeft een beitelvormig uiteinde, de andere loopt uit in een punt. Zie ook afb. 14c. [N 30, 19c; monogr.] II-9
pikkeling, zwad met een slag afgepikt kap: kap (Paal), zwade/zwaai: zwāi̯ (Paal) Hoeveelheid graan die men met één slag afpikt; vergelijk het lemma ''zwad, houw'' (3.1.4) in aflevering I.3. De enqu√™tes van Goossens hebben voor dit begrip niet veel opgaven opgeleverd; de vraag uit N 15, 16 levert slechts indirect materiaal op voor het begrip "pikkeling". Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf.' [A 23, 16.1a; L 48, 34.1a; Lu 1, 16.1a; Lu 2, 34.1a; monogr.; add. uit N 15, 16e; JG 1a, 1b, 1c, 2c] I-4
pil pil: pel (Paal) pil [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
pin pin: pen (Paal) De ijzeren pin aan het achtereinde van de molenas in windmolens. Zie afb. 48. Zie ook het lemma ɛtapɛ. Het betreft daar het uiteinde van de molenboom in watermolens.' [N O, 10s] II-3
pinksteren sinksen: singsen (Paal) Hoe heet de 50e dag na Pasen: Pinksteren of Sinksen? [ZND 40 (1942)] III-3-3
pinstokken (voor de slee) pikken: pikken (Paal), pikə (Paal) Hoe heten de stokken waarmee een kleine ijsslede wordt voortgeduwd? [ZND 40 (1942)] || pikstokken waarmee de kinderen een slee (waarop ze zitten) voortduwen [N 08 (1961)] III-3-2
pioen sinksbloem: -  sinksblom (Paal), ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  seŋsblom (Paal), stinkbloem: -  stinkbloem (Paal), ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  sjtinkblom (Paal) Ook mat. van ZND 15 (1930), 018 opgenomen [ZND 05 (1924)] || Pioen (Paeonia officinalis L.) I-7, III-2-1
pit van een steenvrucht kern: kēͅjən (Paal), kĕjen (Paal), kĕnne (Paal), kieén (Paal) kern [ZND 01 (1922)] I-7
pit, kern van fruit kern: k(tm)jən (Paal), keən (sg) (Paal), ke͂ͅjən (Paal), kieën (Paal, ... ) [RND 08] [ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)] I-7