19558 |
rasp |
rasp:
rasp (K357p Paal)
|
rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20529 |
rauw |
rauw:
rau̯ (K357p Paal)
|
rauw (niet gekookt) [ZND A2 (1940sq)]
III-2-3
|
22338 |
ravotten |
stoeien:
stoeien (K357p Paal)
|
Voor de grap met elkaar worstelen, ravotten, gezegd van kinderen [riepen, riepzakken, raggen, balkuinen, stoeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17902 |
recht vooruitstoten met de armen |
stuiken:
stø͂ͅkə (K357p Paal)
|
stoten: met de armen recht vooruit stoten [stuike] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25933 |
rechte stand |
kruis:
kruis (K357p Paal
[(de molenaar wacht op klanten)]
)
|
De stand van de roeden als een recht kruis. Zie ook afb. 2. In l 164, l 211 en l 316 was de molen in zoɛn geval na gedane arbeid in rust. Bovendien kon men er in l 316 aan zien dat de molenaar thuis was: dǝ mø̜ldǝr is tus. In het lemma is tussen ronde haken achter de plaatscode opgenomen, welke betekenis de ɛrechte standɛ in de betreffende plaats had.' [N O, 8b]
II-3
|
17674 |
rechte, vormeloze benen |
steltbenen:
steͅltbijən (K357p Paal)
|
benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33764 |
rechterkant van het paard |
uiterhandse kant:
ø̜tǝrhantsǝ kant (K357p Paal)
|
Tegenovergestelde kant van de plaats waar de voerman gaat. [N 8, 9 en 10]
I-9
|
17616 |
rechtstaande oren |
steekoren:
stēͅkuwərə (K357p Paal)
|
oor: rechtstaande oren [fikoorkes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18716 |
redingote? |
redingote (fr.):
regenmantel
ridiŋjo̞t (K357p Paal)
|
riddingot, in de betekenis van kostuum(onderdeel); betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|